Spiegel Vlaamse beweging
En groot èn Vlaams
De ‘Vernederlandsing van het bedrijfsleven’ in Vlaanderen
In de geschiedenis van de Vlaamse beweging is de naam van Lieven Gevaert, de tot ver over de Belgische grenzen bekende oprichter van de Gevaert Photo-Producten N.V. te Mortsel bij Antwerpen, een begrip. Hij was een der eerste werkelijk Vlaamsgezinde industriëlen van zijn land en die gezindheid blijkt duidelijk uit een besluit, dat hij de 1ste januari 1908 ter kennis van het personeel zijner onderneming bracht.
‘Gevaert Post’, het bedrijfsorgaan van de Gevaert N.V., heeft dit besluit in het nummer van november nog eens afgedrukt. Het luidt aldus:
Het Nederlandsch is de officieele taal der firma.
De heele boekhouding zal in het Nederlandsch gehouden worden.
De correspondentie in Vlaamsch België (Brussel inbegrepen) met alle openbare besturen zooals Ministeriën, Tolwezen, Post, Telegraaf, Telefoon, IJzerenweg enz. alsook met alle leveranciers, zal in het Nederlandsch geschieden.
De vrachtbrieven van verzendingen naar Holland of Vlaamsch-België zullen in het Nederlandsch gedrukt en ingevuld worden.
Aan de clienten zal in de taal geantwoord worden in dewelke zij zich tot de firma richten.
Alle drukwerken der firma zooals omzendbrieven, gebruiksaanwijzigingen, etiketten, brieven, fakturen, wissels enz., welke bestemd zijn in België verspreid te worden, zullen in twee talen opgesteld worden, met de eereplaats aan den Nederlandschen tekst. Voor reklaamplaten zal in Vlaamsch België en Holland de Nederlandsche tekst gebruikt worden.
Mortsel, den 1sten Januari 1908
De Beheerder, L. GEVAERT.
Er zijn sedert het verschijnen van deze verklaring van Lieven Gevaert zesenvijftig jaar voorbijgegaan - en de kwestie van het taalgebruik in het Belgische bedrijfsleven is nog steeds niet opgelost. De heer H. Cappuyns, thans directeur-generaal van Gevaert, heeft in een op 11 mei 1963 als voorzitter van het Vlaams Economisch Verbond gehouden rede, gepleit voor een tussenkomst van de wetgever om tot een vernederlandsing van het bedrijfsleven in Vlaanderen te komen. In een onderhoud met de heer Cappuyns, dat in de ‘Gevaert-Post’ van november j.l. is gepubliceerd, heeft deze de toen door hem gesproken woorden bevestigd en er aan toegevoegd, dat ingrijpen van de wetgever noodzakelijk was omdat een onbeperkte vrijheid op het gebied van het taalgebruik in het bedrijfsleven een hinderpaal vormt voor de sociale integratie van de Vlaamse bevolking.
Volgens de heer Cappuyns kan artikel 41 van de wet van 2 augustus 1963, aangaande het taalgebruik door particuliere bedrijven voor documenten en bescheiden, die door wetten of reglementen worden gevergd en bestemd zijn voor hun personeel, als een grote stap voorwaarts worden beschouwd. De oorspronkelijke tekst van het wetsontwerp vertoonde overigens nog aanzienlijke leemten en liet de mogelijkheid open, in sommige gevallen de wet te omzeilen. Een leemte was o.m. het feit, dat de wet slechts van toepassing zou zijn in bedrijven met ten minste vijftig werknemers. Het ontduiken van de wet was voorts ook mogelijk door verplaatsing van de maatschappelijke zetel van een bedrijf naar Brussel of het Franse gebied van België. Het ontwerp is later in die zin gewijzigd, dat de wet thans ook geldt voor bedrijven met tien werknemers. Voorts is thans bepaald, dat de taal van de streek waarin zich het bedrijf zelf bevindt, beslissend zou zijn voor de in het bedrijf geldende taal.
De definitieve tekst van de wet bleek inmiddels nog geenszins aan de verwachtingen van de heer Cappuyns te beantwoorden. Er zijn nog punten, die ‘zeker moeten worden aangepast aan de wette lijke eentaligheid van het Vlaamse land’. De heer Cappuyns betreurt, dat de wet niet van toepassing is op verenigingen zonder winstbejag, op gezinsbedrijven en ambachten en op handelaren zonder personeel. Bovendien kunnen de bedrijven nog steeds corresponderen met de centrale overheidsdiensten in de taal hunner keuze, maar die overheidsdiensten zijn wel verplicht in het Nederlands te antwoorden aan in Vlaams België gevestigde ondernemingen.
Er is nog iets wat afbreuk doet aan de wettelijke eentaligheid: Er bestaan geen bindende voorschriften aangaande het taalgebruik voor akten en documenten, die ter registratie worden aangeboden, alhoewel de regionale ambtenaren, die deze stukken moeten registreren, officieel eentalig zijn. Terecht noemt de heer Cappuyns deze toestand onlogisch. En overigens meent hij, volgens ons ook alweer terecht, dat alle documenten, die aan de overheid worden voorgelegd, in de streektaal dienen te zijn opgesteld.
De heer Cappuyns vindt de wet van 2 augustus 1963 ‘zoals alle wetten’ onvolmaakt, maar het feit, dat zij werd uitgevaardigd, bewijst ‘dat de tijd rijp’ is. Daar een wet zonder sancties geen wet is, zijn er ook in deze wet sancties voorzien, maar meer dan de letter is de geest van deze wet van belang: ‘het neerhalen van de taalbarrière in de ondernemingen’. Overigens is de heer Cappuyns ervan overtuigd, dat een dergelijke evolutie slechts gunstige gevolgen voor een onderneming kan hebben. Veel interne spanningen en ook het latente wantrouwen, dat juist door het verschil van taal soms aanwezig is, zouden verdwijnen. Een vruchtbaar gesprek is slechts mogelijk ‘wanneer de directie en het personeel dezelfde taal spreken’.
M.