rassen zijn, anders zal er nooit rust in Zuid-Afrika zijn. Daarom is segregatie de enige weg die gevolgd kan worden.... je kunt een volk geen politieke rechten onthouden... De naturel moet zich in zijn gebied ontwikkelen en de blanke zal in zijn gebied niet toelaten dat een naturel stemrecht krijgt.’
Deze twee staatslieden hebben dan ook in 1936 tezamen de eerste praktische stap in de richting van afzonderlijke ontwikkeling gedaan, toen in Kaapstad afzonderlijke kiezerslijsten voor blanken en Bantoes zijn ingesteld en voorziening is gemaakt voor de aankoop van meer grond voor de Bantoes. (Toen Kaapland nog een Britse kolonie was, is aan een beperkt aantal Bantoes samen met de blanken stemrecht verleend.)
Drie jaar later is de tweede wereldoorlog uitgebroken, die alle aandacht van het rassenvraagstuk van het land heeft weggetrokken. Eerst met de bewindsaanvaarding door dr. Malan in 1948 kon daar weer ernstig aandacht aan worden gegeven en is men begonnen met de systematische uitbouw van het apartheidsbeleid.
* * *
In de aangehaalde woorden van generaal Hertzog uit het jaar 1921 vindt men het fundamentele doelwit van dit beleid: afzonderlijk grondgebied, tezamen met politieke en industriële scheiding, ‘anders zal er nooit rust in Zuid-Afrika zijn.’ Het feit, dat meer dan drie miljoen Bantoes nog permanent in hun thuislanden wonen en werken, waar geen blanke grond mag bezitten, en het feit, dat het grootste deel van degenen, die elders in dienst van blanke werkgevers zijn, zich nog als deel van die bantoestammen voelen, verschaffen de praktische grondslag waarop het beleid is gebaseerd.
Het ideaal is nu om deze bantoegebieden politiek en economisch zo snel mogelijk zodanig te ontwikkelen, dat de daar wonende Bantoes economisch sterk kunnen worden, dat de gebieden eindelijk volkomen zelfbesturend kunnen worden en dat daar bestaansmogelijkheden voor althans de overgrote meerderheid van Zuid-Afrika's bantoebevolking zullen worden geschapen.
De struikelblokken op de weg zijn ontzaglijk groot. De bantoegebieden, waarvan sommige stukken tot de beste landbouwgebieden van de Republiek behoren, zijn economisch achterlijk. Reeds ontzaglijk veel is en wordt door de regering gedaan om de Bantoes landbouwkundig te ontwikkelen, maar de primitieve bantoeboer is uiterst conservatief en aanvaardt niet licht moderne landbouwmethoden. Nijverheidsontwikkeling is er nog helemaal niet en om zodanige ontwikkeling zo snel mogelijk aan de gang te krijgen, volgt de regering een beleid van ‘grens-industrieën’, d.w.z. blanke ondernemers worden aangemoedigd om fabrieken aan de grenzen van de bantoegebieden op te richten. Een nog ernstiger struikelblok is de, grote mate waarin de bestaande nijverheden in de steden van de Republiek gebruik maken van ongeschoolde en half-geschoolde bantoearbeiders, met het gevolg, dat de meest ontwikkelde Bantoes, mensen met een westerse geleerdheid, zakenlieden en beroepsmensen, zich in die steden bevinden. Eerst naarmate de bantoegebieden zich ontwikkelen, kan worden gehoopt, velen van deze Bantoes naar hun eigen gebieden terug te lokken.
Klaarblijkelijk zou welslagen met dit streven ingrijpende wijzigingen in de gehele structuur van de industrieën van de Republiek met zich brengen, zelfs in zulk een mate, dat er juist om deze reden lieden zijn die volhouden dat dit beleid niet kan slagen.
Zeker zal de toepassing van het beleid tijd vergen, en intussen leveren de problemen van de stedelijke Bantoe - zijn behandeling en zijn rechten - ernstig hoofdbrekens op en geeft dit aanleiding tot verreweg de meeste van die ongelukkige voorvallen die zoveel publiciteit in het buitenland ontvangen.
Daarbij komt, dat het beleid van afzonderlijke ontwikkeling reusachtige offers van de kleine blanke gemeenschap eist. De Verenigde Staten van Amerika en andere Westerse landen stellen astronomische bedragen voor de ontwikkeling van onderontwikkelde landen beschikbaar. Zuid-Afrika daarentegen moet de grote bedragen voor de ontwikkeling van zijn eigen onderontwikkelde gebieden zelf vinden. Van de blanken in de Republiek worden dus grote geldelijke offers gevraagd. Hun wordt ook gevraagd om in tal van opzichten traditionele opvattingen prijs te geven. Met dit alles moet iedere regering, welke ook, rekening houden bij de bepaling van hoe snel zij met de uitvoering van het beleid mag gaan.
* * *
Ik heb in het kort de twee mogelijke antwoorden op de vraag waarvoor Zuid-Afrika staat, geprobeerd te ontleden. Daarbij ben ik niet eens bij het probleem van de Zuidafrikaanse Indiërs en van de Kaapse kleurlingen gekomen, een probleem dat een heel artikel op zichzelf nodig zou hebben.
Uit deze korte ontleding, vertrouw ik, treden twee feiten duidelijk te voorschijn. Het ene is, dat, verre van de minder ontwikkelde gekleurde rassen binnen zijn grenzen te willen onderdrukken, blank Zuid-Afrika ernstig probeert, het rassenvraagstuk op een wijze op te lossen, die recht aan allemaal zal laten geschieden. Het tweede is de bijna schrikwekkende ingewikkeldheid van het vraagstuk.
Deze twee feiten geven aan de blanken van de Republiek het recht sympathieke belangstelling en geduld van de kant van hun stamgenoten in het buitenland te vragen.
A.L. GEYER.
Dr. A.L. Geyer werd op 11 augustus 1894 in Somerset-Oost in de Kaapprovincie geboren. Hij studeerde in Kaapstad, Stellenbosch en Duitsland, waar hij in 1921 zijn doctorsgraad behaalde. Hij volgde een journalistieke loopbaan en werd hoofdredacteur van ‘Die Nasionale Pers’, waartoe o.m. ‘Die Burger’, een van de grote Zuidafrikaanse dagbladen behoort. In 1950 volgde zijn benoeming tot Hoge Commissaris in Londen, een post die hij tot 1954 bekleedde. Hij is voorzitter van SABRA, het Suid-Afrikaanse Buro vir Rasseaangeleenthede.
Red.