Soctalisme en Vlaamse Beweging. Uitgave van het August Vermeylenfonds, 1963. 8o. 58 blz.
Dit boekje bevat, behalve een inleidende beschouwing door Achilles Mussche, voorzitter van het Vermeylenfonds, de twee referaten over de verhouding van socialisme en Vlaamse beweging in het verleden, die door Drs. M. Oukhov en Leo Picard op een bijeenkomst van het Vermeylenfonds, op 8 dec. 1962, naar voren gebracht werden.
In zijn inleiding pleit Mussche voor een ‘levende eenheid van Vlaamsgezindheid en socialisme’. Mussche merkt op, dat ondanks het samenvallen van klassenstrijd en taalstrijd, een wezenlijke eenheid tussen socialistische en vlaamse beweging niet tot een politieke werkelijkheid werd gemaakt. Terecht acht hij dit een jammerlijke ontwikkeling. De schuld ligt aan twee kanten: ‘Dat processus van vervreemding, ja soms van vijandigheid, is hoofdzakelijk een Gents verschijnsel geweest, omdat Gent de bakermat en jarenlang het enige grote centrum van het Vlaamse socialisme is geweest. Het is niet mijn taak hierop nader in te gaan, maar het lijdt wel geen twijfel, dat de schuld voor de verwijdering aan beide zijden heeft gelegen: schuld aan de zijde van de toenmalige kleinburgerlijke flaminganten, die zich in hun bekrompen provincialisme blind keken op de taal die gans het volk was en in hun reactionaire opvattingen zelfs opkwamen tegen sociale wetten om het afschuwelijke lot van het Vlaamse proletariaat te verbeteren; schuld aan de zijde van de socialisten, die technische scholing soms achterstelden bij de kennis van een mondvol gebrabbeld Frans en mee met de Gentse franskiljons bereid waren om de taalmuur af te breken aan de verkeerde kant, door de taal van de katoenbarons aan de arbeiderskinderen reeds in hun schamel beetje lager onderwijs aan te leren. Als Vlaamse socialisten betreuren wij die ontwikkeling tweemaal, eens als Vlaming en eens als socialist; daardoor is de Vlaamse Beweging niet van meet af aan een algemene onweerstaanbare volksbeweging kunnen worden; aan de andere kant is het ook, tot op de dag van heden toe, een van de remmende factoren geweest op de expansie van het socialisme in Vlaanderen’.
Ik citeer dit zo uitvoerig, omdat Mussche m.i. de zaak in de kern treft. In de historische discussie - en in het onderzoek, want dat moet in de eerste plaats verricht worden - zou als centrale vraag gesteld dienen te worden: waarom zijn in het derde kwart van de 19de eeuw Vlaamse Beweging en socialisme vrijwel geheel langs elkaar heen gegleden. En 't gaat hier niet in de eerste plaats om het beantwoorden van een schuldvraag, maar wel om een verklaring van een fenomeen dat de verdere ontwikkeling in Vlaanderen diepgaand beïnvloed heeft, ja, dat gemaakt heeft, dat er nog steeds van een Vlaamse kwestie sprake is.
In dit bestek kan ik hierop niet verder ingaan (ik schreef hierover wat uitgebreider - overigens slechts in hypothetische vorm - in het maandblad Socialisme en Democratie van juni 1961), maar ik breng 't naar voren, omdat noch het referaat van Oukhov, noch dat van Picard een bevredigend antwoord voor dit kernprobleem brengt.
Dit vooropstellende, beveel ik beide verhandelingen aan hen, die belangstellen in de geschiedenis van het Vlaamse socialisme en van de Vlaamse Beweging, van harte ter lezing aan.
Oukhov handelt het uitvoerigst over het vroegsocialisme, vóór 1872, en de banden van zijn aanhangers met het flamingan-