Neerlandia. Jaargang 67
(1963)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermdFrans-Duitse toenadering Europese eenwording Culturele integratieBegin van dit jaar werd het Frans-Duitse vriendschapsverdrag gesloten, dat sindsdien op het traditioneel-politieke vlak de nodige aandacht heeft opgeëist. Dit neemt echter niet weg dat een ander aspect, wellicht door meer urgente problemen op wereldschaal wat op de achtergrond geraakt, wel degelijk nadere beschouwing verdient. In het kader van het Frans-Duitse verdrag van 22 januari 1963 vonden op 4 en 5 juli jl. de eerste besprekingen tussen de beide regeringshoofden plaats. Er werd een niet onbelangrijke eerste stap gezet naar een concrete vormgeving van de beoogde nauwe samenwerking: de overeenkomst inzake de oprichting van het Frans-Duitse Jeugdwerk. Hiermee werd in ‘klein Europa’ wellicht de grondslag gelegd voor een ontwikkeling die vooral door kleine landen als Nederland en België terdege moet worden gadegeslagen. De voornaamste punten van de overeenkomst zijn:
| |||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||
De grote betekenis van deze overeenkomst ligt besloten in de wederzijdse goodwill, begrip en kennis die de beide belangrijkste landen van de E.E.G. op massale schaal en in met de jaren toenemende mate voor elkaar kweken. Deze verheugende ontwikkeling heeft echter ook zijn schaduwzijde. De intensivering van het persoonlijk contact tussen twee grote landen van een gemeenschap waar in velerlei opzicht van een relativering van de staatsgrenzen kan worden gesproken, brengt voor de kleine landen van die gemeenschap het gevaar met zich mee meer en meer ‘over het hoofd te worden gezien’. Op economisch en politiek terrein is het algemeen aanvaard, dat los van staatkundige eenheden naar grotere kaders dan de nationale staat moet worden gezocht wanneer men in de moderne wereld niet in versneld tempo achterop wil geraken. Zeker niet op de laatste plaats beoogt het Frans-Duitse jeugdwerk nu juist een versteviging van de - toch al sterke - eigen positie binnen deze nieuwe kaders. Daar deze positie door omvang en potentieel van beide landen toch al sterker is dan die van kleine landen, moet een extra versteving van beider plaats niet onderschat worden. Vooral ook niet daar dit jeugdwerk zeer wel past in de lijn van een bewuste cultuurpolitiek. Men kan zich afvragen, of in een zich integrerend Europa met een zekere ‘Entgrenzung der Grenzen’ deze ontwikkeling niet tevens een gevaar inhoudt voor de nationale identiteit (geestesmerk of cultuur) van kleine landen en of er niet naar nieuwe wegen gezocht dient te worden om meer gecoördineerd dan tot nu toe naar buiten op te treden. Het lijkt verstandig als middel tegen eventuele geringschatting en ter bevordering van een beter begrip de basis van de nationale identiteit zodanig te consolideren, dat ook kleine landen in een ‘groter’ wordende wereld gehoord blijven worden. Voor Nederland en België zal een versteviging van de Benelux van grote betekenis zijn. Echter niet alleen op economisch en politiek gebied. Er bestaat een wisselwerking tussen begrip verkregen door uitwisseling en de mate van bevredigende samenwerking op materieel gebied Er mag niets achterwege worden gelaten, dat zou kunnen bijdragen tot een beter begrip van de Nederlandse gemeenschap in het buitenland. Daartoe behoort eveneens voorlichting over het sociaal-culturele leven. Het lijkt daarom van het allergrootste belang tot een vorm van nauwe samenwerking te komen tussen de beide gescheiden delen van het Nederlandse taal- en cultuurgebied. Naast de alom aanvaarde economische integratie zal een culturele integratie van afzonderlijke delen van eenzelfde taal- en cultuurgebied onontbeerlijk blijken te zijn. Tegenover het cultureel potentieel van vele tientallen miljoenen Duits- en Franssprekenden zal de culturele eenheid van Noord en Zuid met 17 miljoen Nederlandstaligen nodig en een afzonderlijk optreden van Nederland en Vlaanderen bepaald onvoldoende blijken. Een geïntegreerd optreden ter bevordering van de Nederlandse taal en cultuur in het buitenland zal noodzakelijk zijn als basis voor zowel grotere politieke als economische waardering. Naast de bevordering van een beter begrip in het buitenland kan de culturele integratie dienen tot een versteviging van de innerlijke kracht van de Nederlandse cultuur, zowel in Vlaanderen als in Nederland. Deze tweeledige taak - interne integratie en gezamenlijk optreden naar buiten - is wellicht het best uitvoerbaar door een ‘Hoge Raad voor de Nederlandse Cultuur’, een supranationale Nederlands-Belgische instelling, welke autonoom en met een eigen budget zou moeten kunnen werken.Ga naar eind1) Op deze wijze kan een overigens toe te juichen Frans-Duitse samenwerking tegemoet worden getreden anders dan met slechts negatieve maatregelen. Het cultuurbeleid, ook ten opzichte van het buitenland, zal in de toekomst bij een voortschrijdende uitholling van de nationale soevereiniteit, steeds meer onderwerp van politiek beleid gaan uitmaken. Het is veelzeggend dat juist grote landen, welke dit relatief gezien minder van node hebben, door vergaande steun aan een Goethe-Institut zur Pflege deutscher Sprache und Kultur, een Alliance française of een British Council reeds lang het grote belang van een actieve buitenlandse cultuurpolitiek hebben ingezien. En dit niet alleen met een cultureel oogmerk! Drs. J.L.M. KITS NIEUWENKAMP |
|