[Het werk van volkshogescholen op katholieke basis (vervolg)]
van de westerse cultuur - boven alle landsgrenzen uit - gemeenschappelijk aan culturele en geestelijke waarden bezitten. En tevens hoe wij deze waarden door een gezamenlijke bezinning kunnen verdiepen en persoonlijker beleven.
Zowel Grundtvig nu als Kold - zijn medestander en eerste volkshogeschoolleider - fundeerden hun visie op ‘dát wat wij als mensen gemeen hebben’, op hun christelijke levensbeschouwing. Mijn basis, heeft Gruntvig herhaaldelijk verklaard, is een levend christendom. Daarbij gaat hij er van uit dat het volkshogeschoolwerk gericht is op het welzijn van geheel het volk en door het geestelijk bewustzijn van geheel het volk gedragen wordt.
In het fundamentele uitgangspunt van Grundtvig ligt zowel het element van overeenstemming ten aanzien van ‘het algemene’ als het verschil in interpretatie en praktische toepassing ten aanzien van de plaats en de betekenis die het levensbeschouwelijke (Grundtvig ‘levend christendom’) in het volkshogeschoolwerk moet innemen.
Deze interpretatieverschillen zijn echter niet ontstaan door overdenkingen ‘vooraf’. In Nederland werd het volkshogeschoolwerk namelijk van twee groeperingen uit geïntroduceerd. Het werk van de ‘algemene’ volkshogescholen ontstond uit de pioniersarbeid van ‘Oom’ Jarig v.d. Wielen in zijn boerderij te Bakkeveen. En wel zonder dat oom Jarig destijds het Deense voorbeeld kende. Ongeveer gelijktijdig was een groep z.g. ‘katholieke jongeren’ bezig met de voorbereiding van een ontmoetingscentrum waar personen van alle maatschappelijke en geestelijke groeperingen als gelijkwaardige gesprekpartners met elkaar in contact zouden kunnen komen. Ook dit centrum groeide uit tot volkshogeschool. Toen beide centra zich als volkshogeschool presenteerden - waarin de Bakkeveense groep voorging en zeker inspirerend op de vormgeving van de plannen der ‘katholieke jongeren’ werkte - kwamen de vragen naar ‘algemeenheid’ enerzijds en levensbeschouwelijke of ideologische grondslag anderzijds direct in het geding, gezien ook de heterogene samenstelling van het Nederlandse volk.
De ‘Vereniging tot stichting van volkshogescholen’ zocht de oplossing in het samenstellen van een bestuurscollege waarin personen van verschillende richtingen, ook buitenkerkelijken en humanisten, zitting kregen, een heterogeniteit welke ook in de samenstelling van de dagelijkse leiding der instituten zoveel mogelijk werd doorgevoerd. De volkshogescholen op katholieke grondslag waren krachtens hun oprichting instituten welke institutioneel op een levensbeschouwelijke basis stonden. Men kan deze grondslag beschouwen als de laatste norm en de diepste inspiratiebron van waaruit het werk gedragen werd. Het werk zelf echter diende op het algemene - in Grundtvigiaanse zin - gericht te zijn. Om dit te waarborgen werden in de loop der jaren programmacommissies benoemd waarin personen van diverse geestelijken huize zitting namen.
Volkshogeschool ‘Drakenburgh’, Baarn. Hoofdgebouw