Neerlandia. Jaargang 67
(1963)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |||||||||||
1. InleidingDe omvangrijke bevolkingsgroei van Noord-Brabant alsmede de structurele onvolkomenheden in zijn bestaansbronnen noodzaakten de provinciale en gemeentelijke overheid kort na de tweede wereldoorlog tot een doelgerichte werkgelegenheidspolitiek, welke in eerste instantie gericht was op vergroting van de werkgelegenheidsmogelijkheden in dit gewest. Daar kwam nog bij dat de in vele gebieden van Noord-Brabant tot nu toe primaire bestaansbron, namelijk de agrarische sector, als gevolg van verminderde beschikbare cultuurgrond, rationalisatie- en mechanisatietendenzen, een groot deel van zijn werkers moest uitstoten, hetgeen uiteraard het werkgelegenheidsvraagstuk kwantitatief aanmerkelijk verzwaarde. De dienstenverlenende sector kon, zo stond bij voorbaat vast, evenmin een afdoende oplossing bieden voor het kwantitatief omvangrijke aantal beroepspersonen voor wie werkgelegenheid moest worden gecreëerd. De volle aandacht diende dan ook te worden gericht op de industriële bedrijfstakken, deze vormen namelijk de sector met de meeste expansiekansen. Zowel in 1947 als in 1950 werden tot dit doel studies ondernomen welke de regionale werkgelegenheidsvraagstukken binnen het gewest analyseerden en kwantificeerden en welke gestalte kregen in de zogeheten provinciale welvaartsplannen tegen welke achtergrond een actief overheidsbeleid kon worden gevoerd. De belangrijkste doelstelling was hierbij: door middel van infra-structuurverbeterende werken stimulering van de belangstelling voor voortgezet onderwijs etc., kortom het creëren van een aantrekkelijk industrieel klimaat om zodoende voorwaarden te scheppen, welke een harmonische sociaal-economische ontwikkeling van dit gewest mogelijk zouden maken. In het jaar 1962, 12 jaar dus na het laatste verschenen ‘welvaartsplan’, wordt de economische toestand van Nederland en ook die van Noord-Brabant gekenmerkt door een situatie van arbeidskrapte en conjuncturele hoogtepunten. Het arbeidsaanbod-vraagstuk, zoals dat kort na de oorlog vooral in Noord-Brabant als bijzonder klemmend moest worden aangeduid, kwam hierdoor minder op de voorgrond te staan. Deze in vele opzichten verheugende ontwikkeling legt min of meer een sluier over hetgeen in een betrekkelijk kort tijdsbestek in Noord-Brabant is verzet moeten worden om uiteindelijk tot deze bevredigende situatie te komen.
De vele en snel voltrokken wijzigingen in het Noordbrabantse samenlevingspatroon leiden er noodzakelijkerwijs toe, dat een beschouwing hiervan in het bestek van dit artikel een min of meer beschrijvend en opsommend karakter verkrijgt. | |||||||||||
2. Schets der ontwikkelingIn Noord-Brabant nam de bevolking van 1950-1960 toe met 245.500 personen, waardoor per 1 januari 1961 het aantal inwoners de 1,5 miljoen overschreed.
In deze 10-jarige periode werd ruim 18% van de Nederlandse bevolkingsaanwas in Noord-Brabant geeffectueerd terwijl in Noord-Brabant slechts 13% van de Nederlandse bevolking woonachtig is. | |||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||
a. Het industrieel apparaat van Noord-Brabant en zijn ontwikkelingVoor velen is het wellicht een novum te weten dat ongeveer 1/5 deel van de totale Nederlandse industriële bedrijvigheid in Noord-Brabant is gehuisvest, terwijl er ongeveer 1/8 deel van de Nederlandse bevolking woonachtig is. Vraagt men zich nu af welke de belangrijkste industriesectoren in dit gewest zijn, dan zal het zelfs de geboren Brabander verwonderen, dat, naar arbeidsplaatsen gemeten, noch de textiel noch de schoen- en ledernijverheid Brabants grootste bedrijfstak is. Het is zelfs niet zo, dat zij tezamen de belangrijkste werkgevers zijn. Met tezamen 56.000 arbeidsplaatsen worden zij belangrijk overtroffen door de in deze provincie gevestigde metaalnijverheid. Hoewel Noord-Brabant weliswaar in Nederlands kader stellig de schoenenproducent is en ook zeker Nederlands wollenstoffen- en dekenproducent kan worden genoemd, zijn het toch niet meer de bedrijfstakken die de industriële structuur van onze provincie bepalen. Ook in Nederland als totaal is het de metaalnijverheid die de belangrijkste plaats inneemt. Wat de spreiding van de industriële bedrijvigheid over de provincie betreft - zie voor indeling van Noord-Brabant het bijgevoegde kaartje - is zuid-oost Brabant het meest geïndustrialiseerde gedeelte van deze provincie (86.000 arbeidsplaatsen). Eindhoven neemt daar met ruim 50.000 industriële arbeidsplaatsen de eerste plaats in. Tilburg kent ongeveer de helft van het Eindhovens aantal industriële arbeidsplaatsen. Breda en ook 's-Hertogenbosch bezitten ieder slechts 1/4 van het Eindhovense aantal. Na het zuidoostelijk deel van de provincie met Eindhoven als de belangrijkste exponent, is het Centraal-Brabant dat met 43.000 arbeidsplaatsen een belangrijk aandeel heeft in de provinciale industriële bedrijvigheid. Vooral Tilburg en Waalwijk zijn hier de belangrijkste industriële gemeenten met respectievelijk een omvangrijke textiel- en schoenindustrie. De resterende gebieden, zijnde west-Brabant en noordoost-Brabant, geven elk met ± 37.000 industriële arbeidsplaatsen elkaar in belangrijkheid niet veel toe. In west-Brabant geven vooral Breda, Roosendaal, Oosterhout, Bergen op Zoom en ook Etten de toon aan, in noord-oost Brabant 's-Hertogenbosch, Oss, Cuyk, Boxtel, Schijndel, Uden en Veghel. In beide gebieden heeft de industrie een zeer gevarieerd karakter. Van het totaal aantal nieuwe industriële arbeidsplaatsen, die tussen 1950 en 1960 in Nederland ontstonden, werd er niet minder dan 1/3 deel in Noord-Brabant gerealiseerd, terwijl, het zij nogmaals vermeld, slechts 1/8 deel van de Nederlandse bevolking hier woonachtig is. Bij een nadere analyse van de groei van het aantal arbeidsplaatsen die in het Brabantse industriële bedrijfsleven plaatsvond, baseren wij ons op de industriële bedrijven die per 30 september 1961 meer dan 50 werknemers in dienst hadden. Van deze 668 bedrijven, die de hoofdmoot van de Noordbrabantse industrie (88% van het totaal) vormen, hebben de hier van 1950 reeds bestaande bedrijven 3/4 deel van de uitbreiding gedragen, terwijl de nieuwe industriële vestigingen het resterende 1/4 deel voor hun rekening namen. Door deze in absolute en relatieve zin zo belangrijke ontwikkeling werd Noord-Brabant de op een na belangrijkste industriële provincie des lands en werd het verschil tussen Zuid-Holland - in dit opzicht het grootste industriële gewest - en Noord-Brabant verkleind tot nog slechts 5.000 arbeidsplaatsen. Blijkens de thans globaal bekende cijfers heeft Noord-Brabant deze achterstand ingelopen en is hierdoor de grootste industriële provincie van Nederland geworden. Interessant is vast te stellen dat de uitbreiding voor ruim de helft gedragen werd door 10 grote bedrijven die meer dan 500 werknemers hebben. | |||||||||||
b. Bedrijfsgewijs en regionaal industriële ontwikkelingBezien wij vervolgens door de bril van de bedrijfstaksgewijze indeling van deze bedrijven de ontstane groei van arbeidsplaatsen in de groep van bedrijven met meer dan 50 werknemers, dan blijkt dat de metaalnijverheid verreweg het leeuwenaandeel voor haar rekening heeft genomen. De van oudsher in Noord-Brabant aanwezige schoen- en lederindustrie kon amper 3% van deze groei opnemen, terwijl de textiel- en kledingindustrie ongeveer 1/8 deel van deze groei wist aan te trekken. Regionaal bezien komt men ten aanzien van deze ontwikkeling eveneens tot grote verschillen. Met name blijkt dat ruim 30.000 arbeidsplaatsen of bijna de helft van de groei werd gerealiseerd in zuid-oost Noord-Brabant, terwijl in dat deel der provincie slechts 1/3 deel der bevolking woonachtig is. Naast deze veel meer dan evenredige industriële groei in zuid-oost Noord-Brabant droeg het noordoostelijk gebied met de centra 's-Hertogenbosch, Oss, Boxtel, Schijndel, Veghel en Uden voor bijna 1/4 bij in de provinciale industriële ontwikkeling, een aandeel dat gelijk is aan de aldaar woonachtige Noordbrabantse bevolking. In west Noord-Brabant waar nog voor een belangrijk gedeelte van agrarisch gebied sprake is, en dat een aanvankelijk laag industrieel startpunt kende, kwam 1/5 deel van de industriële ontwikkeling tot stand. Verwondering wekt tenslotte stellig dat Centraal-Brabant, dat van oudsher toch een industrieel karakter heeft, slechts voor 10% tot de grote industriële ontwikkeling die Noord-Brabant heeft gekend, kon bijdragen. De tekenen wijzen er overigens op dat dit deel van het gewest aan het begin van een grootse ontwikkeling staat. Grootse werken ter verbetering van de infra-structuur zijn in dit gebied thans in uitvoering, terwijl naast werken tot verbetering van het woonklimaat ook in de sector van de verbetering van de verkeersverbanden thans werken in uitvoering zijn. | |||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||
Deze maatregelen rechtvaardigen het optimisme dat binnen afzienbare tijd Centraal-Brabant de hem toekomende plaats in het Brabantse geheel zal ‘heroveren’. | |||||||||||
c. Ontwikkeling van de overige sectoren in Noord-BrabantHet zal weinig betoog behoeven dat de geschetste imposante ontwikkelingen met betrekking tot bevolkingsgroei, migratiebeweging en de motor van deze dynamiek namelijk de industriële werkgelegenheidsexpansie, belangrijke consequenties hebben gehad voor de andere sectoren van het maatschappelijk leven. De snelle bevolkingsgroei stelde eveneens eisen aan de verdere vergroting van het woningbestand in deze provincie. In de periode 1950-1960 werden in onze provincie ruim 100.000 nieuwe woningen gebouwd, waarmede 13,5% van de Nederlandse nieuwbouw in Noord-Brabant werd gerealiseerd. Voor deze woningbouw en de daarbij behorende voorzieningen zoals scholen, industrieterreinen, wegen, e.d. moest een aanzienlijk deel van de aanwezige cultuurgrond worden opgeofferd. Alleen al in de periode 1956-1960 werd hiervoor ongeveer 3.400 ha bestemd. Ook het voortgezet onderwijs heeft in de afgelopen jaren in Noord-Brabant belangrijke ontwikkelingen ondergaan. De belangstelling voor voortgezette scholing - een van de programmapunten van het provinciale welvaartsbeleid - kreeg krachtige stimulansen door de oprichting van vele scholen met diverse opleidingsmogelijkheden. Dit was ook noodzakelijk, indien men weet dat van de totalebevolking van ruim 1,5 miljoen bijna 34% ofwel 505.000 jonger was dan 15 jaar, terwijl in Nederland dit percentage 30 bedraagt. Hierbij komt nog dat het aantal Brabantse jongeren, dat na het lager onderwijs te hebben verlaten een of andere vorm van voortgezet onderwijs ter voorbereiding op hun toekomstig beroep volgt, steeds stijgende is.
Om enkele voorbeelden te noemen:
Als kroon op de aanwezige technische opleidingen in onze provincie moet worden genoemd de technische hogeschool te Eindhoven. Ook op het vlak van het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs kwamen grote uitbreidingen tot stand. Het aantal V.H.M.O.-scholen nam tussen 1950-1960 toe van 39 tot 62 en het leerlingenaantal verdrievoudigde | |||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||
De nieuwe Amercentrale torent bij Geertruidenberg majestueus boven het landschap uit.
Na de oorlog werd de centrale in drie fasen gebouwd. Het was ook de P.E.N.M. die als producerend bedrijf het eerst in Nederland plannen ontwikkelde om de kernenergie aan te wenden voor de stroomopwekking. · Foto Coppens daar, terwijl op de 150 gevestigde U.L.O.-scholen thans naar schatting 16.000 leerlingen onderwijs genieten. | |||||||||||
3. SlotMet het voorgaande meen ik in grote lijnen enige belangrijke aspecten van de Noordbrabantse expansie te hebben belicht, waarbij vooral de Noordbrabantse industrie als werkgelegenheidsverschaffer op de voorgrond trad; terecht, omdat dit de motor is geweest voor de ingrijpende veranderingen welke op vrijwel alle terreinen van de samenleving in ons gewest hebben plaatsgevonden. Uit het tot nu toe behandelde zou men geneigd zijn te veronderstellen - daarin nog versterkt door de reeds geruime tijd bestaande situatie van een overspannen arbeidsmarkt - dat de gunstige gang van zaken in Noord-Brabant reden is om het thans wat kalmer aan te doen op het gebied van de industriële ontwikkeling. Niets is echter minder waar. Vooreerst is daar het feit, dat de provinciedelen Centraal- en West-Brabant dringend industriële impulsen behoeven ter verbreding en verdere uitbouw van hun industriële basis. Vervolgens is de toekomstige bevolkingsgroei van Noord-Brabant dermate omvangrijk, dat ook vanuit dit gezichtspunt, zij het op de lange baan, noodzakelijk blijft, een actief industrialisatiebeleid te voeren om de jongeren, die thans zich voorbereiden op een beroep, de mogelijkheid te verschaffen dit in hun eigen gewest te kunnen uitoefenen. Interne studies hebben aangetoond dat alleen reeds op grond van eigen bevolkingsgroei dit gewest binnen 20 jaar circa 600.000 meer inwoners zal tellen dan thans. Op grond hiervan zal de beroepsgeschikte mannelijke bevolking van 1960 tot 1980 toenemen met bijna 200.000 hetgeen een gemiddelde jaarlijkse groei uitmaakt van naar schatting 9.500 mannelijke beroepspersonen. Bij het te voeren industrialisatiebeleid zal, meer dan in het verleden, de aandacht moeten worden geschonken aan de kwalitatieve aspecten van de aan te trekken nieuwe bedrijven. De sterk toegenomen belangstelling van de Noordbrabantse jeugd voor een of andere vorm van voortgezet onderwijs garandeert immers een kwalitatief hoogwaardiger arbeidsaanbod dan tot nu toe. Hierdoor zal ook de mogelijkheid ontstaan de inkomensverschillen die thans nog tussen Noord-Brabant en de rest van Nederland aanwezig zijn, te nivelleren.
Drs. H.A.G. MOONEN,
Directeur van het Economisch Technologisch Instituut voor Noord-Brabant.
Soortgelijke artikelen over Friesland, Groningen, Drenthe, Gelderland en Utrecht verschenen in Neerlandia van resp. nov. en dec. 1961, maart en april 1962 en jan. 1963. |
|