De belangrijkste overzeese bevoorrader van de Europese staalproducerende landen is Zweden. West-Duitsland, Groot-Brittannië en België nemen samen meer dan 80% af van de Zweedse uitvoer van ijzererts.
Tegenover de ontdekking van nieuwe vindplaatsen voor ijzererts, o.a. in Zuid-Amerika en Afrika, staat een geleidelijke uitputting van sinds decennia aangeboorde vindplaatsen op het Europese vasteland, b.v. in Lotharingen, tot nu toe de belangrijkste bevoorrader in ijzererts van de Belgische staalnijverheid. In 1929 betrok België niet minder dan 93% van zijn ijzererts uit Lotharingen, dertig jaar later bedroeg de invoer van ijzererts uit Zweden 40% van de totale Belgische invoer, berekend op basis van het ijzergehalte.
Niet alleen voor de aanvoer van erts en cokes maar ook voor de afvoer van de Belgische staalproductie, die voor een aanzienlijk gedeelte naar landen overzee gaat, is het noodzakelijk, dat een nieuw staalbedrijf langs diep vaarwater wordt gevestigd.
Dat de keuze van het studiesyndicaat ‘Sidmar’ op de kanaalzone Gent-Zelzate is gevallen kan evenmin als toevallig worden beschouwd. De schepen, die de bevoorrading in erts verzekeren, hebben grote afmetingen aangenomen: vele meten van 20 tot 30 duizend ton. Welnu, het kanaal Gent-Terneuzen is toegankelijk voor zeeschepen van 50.000 ton, wat nog een ruime marge overlaat voor de toekomstige tonnenmaat der ertsschepen.
Voor het Sidmar-complex werd 600 ha grond nodig geacht. De beschikbaarheid van zulke uitgestrekte industrieterreinen op de rechteroever van het kanaal Gent-Terneuzen heeft eveneens bijgedragen tot de keuze van de studiegroep, en wellicht ook het feit dat de belangrijkste participerende groep aan het project sinds 1927 eigenaar is van een aanzienlijk gedeelte van die terreinen. Voorts maakt de gehele kanaalzone deel uit van een ontwikkelingsgewest, waar dus financiële vestigingsvoordelen van toepassing zijn krachtens de regionale expansiewet van 18 juli 1959.
De nabijheid van Gent, een van de belangrijkste stedelijke centra van België, was een gewichtige factor bij de vestigingskeuze. Dit houdt inderdaad de nabijheid in van een universiteit, talrijke laboratoria en technische scholen, een provinciaal bestuur waarmede talrijke kontakten dienen gelegd te worden.
Gent is bovendien de tweede nationale Belgische zeehaven. De stagnatie van de havenactiviteit na de tweede wereldoorlog is enkel toe te schrijven aan de te kleine afmetingen van de zeesluis te Terneuzen, die slechts doorgang verleent aan schepen van 10.000 ton. De opheffing van de stop te Terneuzen zal een nieuwe impuls geven aan de havenactiviteiten in het Gentse. De vaststelling van de tijd voor de voltooiing der uit te voeren werken, nadat het principieel akkoord tussen Nederland en België was ondertekend, heeft reeds nu verscheidene grote bedrijven in de kanaalzone aangetrokken.
De ligging van Gent is zowel economisch als verkeerstechnisch buitengewoon gunstig: diep in het binnenland en op het kruispunt van auto-, spoor- en waterwegen, die de belangrijkste internationale verbindingen zowel in N-Z als in O-W richting verzekeren.
De vestiging van het staalbedrijf landinwaarts biedt tenslotte de voordelen van een eigenlijk kustbedrijf zonder er de nadelen van te vertonen, zoals corrosie van de installaties door de zeelucht en gevaar voor stormweer op zee.