[De splitsing van het Belgisch ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur (vervolg)]
clericale bekrompenheid en een vaak zeer benepen antipapisme in het openbare leven doen gelden, met name in wat gemeenlijk dorpspolitiek genoemd wordt. Maar de niet-katholieken vormen nu eenmaal in Vlaanderen een minderheid en de houding van de meerderheid is daarom het meest beslissend.
De meerderheid van de Vlaamsgezinden beseft nu gelukkig, dat een werkelijke verstandhouding tussen katholieken en vrijzinnigen méér is dan louter een compromis op basis van machtsverhoudingen, dat ze een levensvoorwaarde is voor de Vlaamse Beweging om haar doel te bereiken. Het moet helaas gezegd worden, dat van de zijde van de partijleiding van de Vlaamse socialisten weinig geneigdheid aan de dag wordt gelegd, om tot een wezenlijke gedachtenwisseling op dit punt te komen. Voorzover er discussie is, ligt hun aandeel daarin uitsluitend op het vlak van machtsverhoudingen en invloedssferen. Van Vlaamse C.V.P. (Christelijke Volkspartij)-zijde wordt inderdaad wat meer aangedrongen op een open discussie, ook al gaat men in die kring toch al te geredelijk uit van de stilzwijgende veronderstelling, dat een afzonderlijk Vlaams departement van onderwijs onder katholieke leiding zal moeten komen te staan. Het klimaat voor een werkelijke oplossing is dus nog steeds niet goed.
De Vlaamse socialisten dreigen overigens aardig in tegenspraak te komen met opvattingen, die ze sedert de eerste wereldoorlog huldigen en die ze tussen de twee oorlogen veel sterker propageerden dan de Vlaamse katholieken dat deden. In 1917 introduceerde Camille Huysmans in de Vlaamse Beweging het begrip culturele autonomie, dat hij ontleende aan de socialistische theoreticus van het Oostenrijk-Hongaarse nationaliteitenprobleem, Otto Bauer; in 1929 sloten Vlaamse en Waalse socialisten onder leiding van Huysmans en Destrée het Vergelijk der Belgen, waarin de culturele autonomie aanbevolen werd; in de eerste maanden van 1940 was het de Waalse socialist Soudan, die als minister van kunsten en wetenschappen de splitsing van zijn departement ging doorvoeren (er is na mei 1940 niets meer van gekomen), terwijl de Belgische Socialistische Partij (B.S.P.) nog in 1961 de culturele autonomie met de splitsing van het departement tot en met de post van secretarisgeneraal als een punt in haar verkiezingsprogramma opnam... Julien Kuypers vindt voor zijn bekende denkbeelden buiten de B.S.P. op dit ogenblik helaas meer steun dan bij de leidende groep onder zijn eigen Vlaamse partijgenoten. Splitsing van het departementale apparaat betekent overigens nog maar een begin van culturele autonomie. Minstens zo belangrijk, zo niet belangrijker, zijn de splitsing van de begroting en het scheppen van de mogelijkheid tot het voeren van een eigen beleid voor ieder van de twee landsdelen.
Het laatste is, zoals wij herhaaldelijk betoogd hebben, van de allergrootste betekenis, ja noodzaak, voor een vér gaande integratie van Noord en Zuid. We zullen daarom in dit blad nog wel meermalen op het vraagstuk van de culturele autonomie terugkomen.
W.