Neerlandia. Jaargang 66
(1962)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
Ingang Investeringsbank
| |
Het gebruik van het Nederlands bij de Europese Economische Gemeenschap
| |
Officiële toestandOp de vierde zitting van de Raad van Ministers van de E.E.G. en de E.G.A. van 15 april 1958 omvatte punt 10 van de agenda het regelen van het taalgebruik. Hieruit vloeide voort Verordening no. 1 tot regeling van het taalgebruik.Ga naar eindnoot3) Gelet op artikel 217 van het VerdragGa naar eindnoot4) volgens hetwelk de regeling van het taalgebruik door de instellingen van de gemeenschappen met eenparigheid van stemmen door de Raad wordt vastgesteld en onverminderd de bepalingen van het reglement van het Hof van Justitie, daarbij overwegende dat elk der vier talen waarin het Verdrag is opgesteld in een of meer lid-staten van de gemeenschappen als officiële taal is erkend, stelde de Raad van | |
[pagina 193]
| |
Ministers in artikel 1 vast, dat ‘De officiële talen en de werktalen van de instellingen der Gemeenschap zijn het Duits, het Frans, het Italiaans en het Nederlands’. In tegenstelling tot wat artikel 4, ‘De verordeningen en andere stukken van algemene strekking worden gesteld in de vier officiële talen’ en artikel 5, ‘Het Publicatieblad van de Gemeenschap verschijnt in de vier officiële talen’, zouden kunnen doen veronderstellen, blijken de vier talen ook als werktaal gelijkberechtigd. Dit betekent, dat ook het Nederlands bij het dagelijkse werk op de bureaus als voertaal dienen kan. Een en ander wordt nader bepaald in de andere artikelen van de Verordening. Zo moeten alle stukken door een staat of persoon aan de gemeenschappen toegezonden beantwoord worden in de taal waarin oorspronkelijk geschreven werd. Een ieder heeft het recht in zijn eigen taal te schrijven en te spreken. In dit verband is artikel 8 illustratief, waarin uitdrukkelijk gesteld is, dat in de lid-staten waar krachtens de Grondwet verschillende officiële talen bestaan, het gebruik van de taal op verzoek van de betrokken staat zal worden vastgesteld volgens de algemene regels welke uit de wetgeving van die staat voortvloeien. Hieruit blijkt duidelijk, dat vooral naar buiten, via officiële publikaties en correspondentie, maar ook naar binnen de vier talen gelijke rechten bezitten. De Verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks van toepassing in iedere lid-staat. Ook van de zijde van het bureau van de President van de Commissie is later in een dienstnota op het belang gewezen van een strikte naleving van het overeengekomen taalgebruik. Van officiële zijde aldus geen voorkeur voor een bepaalde taal. Toch kunnen de instellingen via hun reglement van orde de wijze van toepassing van de onderhavige regeling zelf vaststellen, zoals artikel 6 van de Verordening aangeeft. Dit feit, tezamen met de dagelijkse praktijk in de kantoren, maakt echter de werkelijke verhouding tussen de vier talen minder gelijk dan men volgens de officiële regeling zou mogen verwachten. Welke is die praktijk? | |
Feitelijke toestandZoals bekend is het vrijwel onmogelijk een samenleving volkomen met geschreven regels te ordenen. Er zijn steeds een aantal factoren die de praktijk enigermate van het geschrevene laten afwijken. Dat is ook het geval met het taalgebruik bij de E.E.G. te Brussel. De mate waarin het Nederlands bij de dagelijkse werkzaamheden binnen de E.E.G. wordt gebruikt, hangt mede af van aantal en houding der Nederlands-sprekenden en van de eis van efficiency. Het gebruik van de Nederlandse taal naar buiten laat weinig of niets te wensen over. Zo verschijnen het Publicatieblad van de Europese GemeenschappenGa naar eindnoot5), het BulletinGa naar eindnoot6) en ontelbare voorlichtingsbrochuresGa naar eindnoot7) in het Nederlands en men wordt in het Nederlands geantwoord. De toestand bij de interne werkzaamheden is evenwel meer genuanceerd. Het spreekt vanzelf, dat het onmogelijk is van elke ambtenaar te eisen, dat hij de vier gemeenschapstalen in woord en geschrift beheerst. Kennis van één andere dan de moedertaal wordt reeds voldoende geacht. Artikel 28 sub f van het personeelsstatuutGa naar eindnoot8) geeft aan, dat slechts hij als ambtenaar kan worden aangesteld ‘die blijk geeft van een grondige kennis van één van de talen der Gemeenschappen en van een voldoende kennis van een andere taal der gemeenschappen, voorzover dit voor de door hem te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is’. Dit betekent dat vrijwel alle Duitsers en Fransen slechts van elkaars taal op de hoogte zijnGa naar eindnoot9), dat de Italianen meestal als tweede taal het Frans hebben en dat alleen de Nederlands-sprekenden opvallen door een wat ruimer talenkennis. Bij de benoeming van ambtenaren speelt dit echter geen rol. Artikel 7 lid 1 van het personeelsstatuutGa naar eindnoot8) bepaalt dat ‘de ambtenaar uitsluitend in het belang van de dienst en ongeacht zijn nationaliteit’ te werk wordt gesteld. In de praktijk echter tracht men ongeveer een kwart van het personeel uit elk der landen te recruteren, waarbij de Benelux als één geldt. Op 30 september 1962 waren de percentages als volgt verdeeld: 24,2% van het personeel
Het E.E.G. gebouw te Brussel
| |
[pagina 194]
| |
was van Duitse nationaliteit, 21,8% van Franse, 19,8% van Italiaanse, 19,9% van Belgische, 9,4% van Nederlandse en 3,7% van Luxemburgse nationaliteit. Als Benelux heeft men dus met 33% zeker niet te klagen, hoewel het vanzelfsprekend uiterst belangrijk is over welke rangen en functies deze percentages verdeeld zijn. Omdat nu eenmaal de E.E.G. te Brussel gevestigd is en vele Belgen minstens tweetalig zijn, zijn er zeer vele secretaressen van Belgische nationaliteit, nl. 30,1% tegen bijvoorbeeld 19,3% Françaises of 6,7% secretaressen van Nederlandse nationaliteitGa naar eindnoot10). In dit verband is het tevens interessant er op te wijzen, dat er vooral bij de secretaressen en de vertaaldiensten verhoudingsgewijs velen zijn uit Zuid-Tirol, uit Elzas-Lotharingen, uit Luxemburg en uit België. Dit moge illustreren hoe belangrijk het voor een staat is zijn minderheden niet te verwaarlozen! Deze mensen met van huis uit een kennis van twee cultuurgemeenschappen vormen een natuurlijke brug tussen verschillende groepen in een zich integrerend Europa. Niettemin blijft bij een optelsom der talenkennis de gemeenschappelijke noemer het Frans, direct gevolgd door het Duits. Wanneer er nu in het dagelijkse werk stukken door verscheidene ambtenaren moeten worden bewerkt, verscheidene ambtenaren dus van verschillende nationaliteit, ook binnen één dienst en één bureau, dan is het voor een normaal vlot verloop der werkzaamheden niet mogelijk overal een vertaling te eisen. Dit betekent, dat in de praktijk de werktalen het Frans en het Duits zijn. Dit komt ook tot uitdrukking bij enkele formulieren, zoals de ‘Reisekostenabrechnung’ en de ‘Antrag auf Erstattung von Krankenkosten’, die slechts in het Frans en Duits ter beschikking zijn. Zo stuurt het ‘Comité du personnel’ eveneens alleen circulaires in het Frans en Duits rond. Daarentegen zijn de Mededelingen en Dienstnota's verzonden door het Directoraat-generaal Algemeen Beheer wel steeds in de vier talen gesteld en... worden gelijktijdig gedistribueerd. Want juist omdat de werktalen Frans en Duits zijn, laat een Nederlandse of een Italiaanse vertaling van een document wel eens lang op zich wachten. Zo komt het proces-verbaal in het Nederlands en Italiaans van de zittingen van de Ministerraad vaak maanden later dan de uitgave in de Franse en de Duitse taal. Niemand gebruikt dan deze Nederlandse of Italiaanse vertaling meer. Het werk is reeds geschied met de Franse of Duitse uitgave. En zo gebeurt het vaak. Als individuele Nederlandstalige of Italiaanse ambtenaar kan men, waar een snelle afwikkeling van het werk wordt gevraagd, niet eerst beginnen wanneer het stuk vertaald is. Juist omdat vrijwel elke ambtenaar of Frans of Duits machtig is en omdat de basistekst meestal reeds een van beide is, staan ook bij de vertaaldienst deze talen op de voorgrond. Een organisatie in vier of meer talen tegelijk is nauwelijks mogelijk. Men vraagt zich dan ook af hoe na toetreding van Engeland en eventueel Noorwegen en Denemarken het taalgebruik geregeld zal worden. Het meest waarschijnlijk lijkt de officiële vaststelling van twee of ten hoogste drie werktalen, 't Engels, 't Frans en misschien 't Duits, terwijl de andere talen zeker in officiële publicaties en naar buiten gehandhaafd blijven, met toevoeging wellicht van Deens en Noors. De vertaaldienst heeft weliswaar reeds nu de mogelijkheid in en uit 22 talen te vertalen, doch het gebruik is zeer wisselend. Stukken die van buiten komen en bewerkt moeten worden, worden vertaald in de taal van de betrokken ambtenaar. Omdat het zelden één enkele ambtenaar betreft, zal de vertaling weer het meest in het Frans of het Duits gebeuren. Zo ook bij de tolkendienst tijdens vergaderingen. Een ieder heeft het recht in zijn eigen taal te spreken en het door anderen gesprokene vertaald te krijgen. Meestal wordt er inderdaad in de moedertaal gesproken. Men drukt zich daarin het gemakkelijkst en het duidelijkst uit. Een passieve kennis van een vreemde taal reikt meestal verder, waardoor de praktijk leerde, dat velen zonder vertaalinstallatie direct naar de spreker luisteren. Dit maakt, al weer voor het Italiaans en het Nederlands, dat deze vertaalcabines vaak onbezet zijn. Men kan dan toch in het Nederlands spreken, echter niet ontvangen. In de Duitse en/of de Franse cabine is dan een tolk aanwezig, die het Nederlands in een van die talen kan omzetten. Veel hangt hier echter af van het niveau van de vergadering. Nederlands als actieve taal, de taal waarin vertaald wordt van uit een andere, wordt gebezigd op ministerieel niveau en op vergaderingen van lagere functionarissen. Middelbare ambtenaren hebben er blijkbaar minder behoefte aan. De positie van het Nederlands hangt aldus ook in belangrijke mate af van de individuele houding en functie van de Nederlands sprekende ambtenaren. Wanneer keurig met regels de positie officieel is geregeld en wanneer ook alle officiële opschriften trouw viertalig zijn aangebracht, dan blijft de taak aan de Nederlandstalige ambtenaar aan deze regels een werkelijke inhoud te geven. Wanneer men een onbekend bureau binnen komt, in welke taal spreekt men dan het eerst? Hoe spreekt een Nederlander een Belg aan? Hoe geven de Nederlandstaligen hun adres op?Ga naar eindnoot11) In welke taal schrijft men zijn individuele rapporten en verzoeken? Wanneer eist men wel degelijk een Nederlandse vertaling, wanneer geen enkel dienstbelang daartegen is? Bij het zich realiseren van deze vragen moet men zich er wel van bewust zijn, dat er bij een administratief-technische instelling als de E.E.G. moeilijk een actieve taalpolitiek gevoerd kan worden. Het komt allereerst op efficiency bij het werk aan. Werkelijke taalproblemen zoals er in België bestaan doen zich dan ook bij de E.E.G. niet voor. Verder moet men zeker verschil maken tussen de houding van de Nederlands-sprekenden binnen de E.E.G. en te Brussel. In het laatste geval schiet hij vaak te kort, doch dat is een vraagstuk apart, waarop hier niet nader kan worden ingegaan. De positie van het Nederlands en de belangrijkheid van | |
[pagina 195]
| |
het gebruik hangen dus af van enerzijds de officiële regeling en anderzijds van aantal, houding en functie van de Nederlandstaligen. De taal is slechts één uiterlijke vorm van de gehele cultuur en het gewicht van het Nederlands zal mede worden bepaald door de waarde van zijn gebruikers. Aan allen die Nederlands spreken, aldus de taak inhoud te geven aan die eigen wereld, die achter de taal schuil gaat. |
|