Kroniek
Culturele integratie
In de bekende rubriek ‘Dezer Dagen’ in de ‘Nieuwe Rotterdamse Courant’ van 31 oktober 1962 werden de nota van de Gemengde Technische Commissie aan de Nederlandse en Belgische regering en de behandeling van de nota in de Beneluxraad besproken (zie ook het redactioneel artikel in dit nummer van Neerlandia).
Wij halen het volgende uit de Nieuwe Rotterdamse Courant van 31 oktober aan:
‘Handhaving van de eigen persoonlijkheid der Nederlandse beschaving in een wereld die naar steeds groter integratie en standaardisatie voortschrijdt - dit is een moderne, nuchtere motivering van de noodzaak tot culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden in Nederland en België.
Wij vinden haar in de beschouwing die de gemengde commissie ter uitvoering van het verdrag betreffende de culturele en intellectuele betrekkingen tussen Nederland en België, in de vorm van een officieel advies, in september aan de beide regeringen heeft aangeboden.
Een moderne, nuchtere motivering noemden wij het, omdat de tijd voorbij is dat de samenwerking tussen Nederlanders en Vlamingen gemotiveerd werd met argumenten ontleend aan het arsenaal van romantiek en nationalisme. Zowel romantiek als nationalisme hebben afgedaan. Zij vinden - zeker in Noord-Nederland, maar ook in Vlaanderen - minder weerklank dan ooit.
Maar daarmee is de noodzaak van Nederlands-Vlaamse samenwerking nog niet verdwenen. Zij is klemmender dan ooit. Want nu de Nederlandse beschaving de traditionele werktuigen van de soevereine staat, die een beschermend klimaat om haar heen hadden geschapen, stuk voor stuk ziet wegvallen - deze werktuigen zouden trouwens tegenover de invloed van de moderne communicatiemiddelen weinig helpen - moet zij naar andere middelen ter consolidatie en zelfhandhaving uitzien.
Wat is logischer dan deze o.a. te zoeken in een inniger samenwerking tussen diegenen die, hoewel over twee staten verdeeld, een zelfde taal spreken en dus een essentieel element van cultuur gemeen hebben? Daartoe doet de gemengde commissie in haar rapport dan ook enige belangwekkende aanbevelingen.
Ja, samenwerking acht zij al niet meer voldoende (al kunnen zelfs op dit gebied, waar zij al jarenlange ervaring heeft, nog “aanmerkelijke verbeteringen” worden aangebracht). Zij streeft naar “de ontwikkeling van gemeenschappelijke structuren en organen” en naar “een gezamenlijk optreden naar buiten”.
Het doel behoort niet langer culturele samenwerking te zijn, maar culturele integratie, een begrip dat, voor het eerst gelanceerd door Julien Kuypers, voorzitter van de Belgische afdeling der gemengde commissie, thans officieel als doelstelling wordt aanbevolen.’
Schrijver komt in de N.R.C. van 2 nov. terug op een reeds eerder door hem verdedigd denkbeeld, dat het eerst geopperd werd door Mr. H.J. Reinink op het 35e Nederlandse Congres:
‘... Integratie is tegenwoordig niet denkbaar zonder institutionalisering, en zo komt de gemengde commissie ook op dit punt met aanbevelingen, die culmineren in het denkbeeld van een gemeenschappelijk Belgisch-Nederlands orgaan - een Hoge Raad - “ter versterking van de innerlijke kracht der Nederlandse beschaving, de culturele integratie van het Nederlandse taalgebied, de uitstraling van de Nederlandse cultuur in het buitenland.”
Ook dit werd het eerst geopperd door Julien Kuypers (in zijn programmatische rede op het 35ste Nederlandse congres, te Vlaardingen, op 30 september 1961). Dr. Van Haegendoren en, van Nederlandse kant, Dr. A.W. Willemsen namen dit idee over (Neerlandia, juni 1962) en wilden die raad zelfs met supernationale, dus uitvoerende bevoegdheden bekleed zien. Zover gaat de gemengde commissie niet.
Maar voor een ambtelijke commissie gaat zij, in haar aanbevelingen, flink ver. De bezielende invloed van Julien Kuypers is niet vreemd aan deze vooruitstrevendheid. Het gaat er nu om, beide regeringen van de wenselijkheid der aanbevelingen te overtuigen. Zij zijn concreet genoeg en hebben bovendien de verdienste gestaafd te worden door de actuele Europese situatie, die van een betrekkelijk klein cultuurgebied als het Nederlandse, herbezinning vraagt.’
‘Het idee van zulke centra over en weer is goed. Ons interesseert in de eerste plaats het Nederlandse centrum dat dan in België - liefst Brussel - zou moeten verrijzen. Een voorbeeld van hoe het zou moeten, bestaat al: het Institut néerlandais te Parijs.
Onlangs kregen wij het programma voor het seizoen 1962/3 van dit instituut in handen - een greep eruit gaf de N.R.C. in haar nummer van 15 oktober jl. - en we stonden versteld over de rijkdom en de verscheidenheid ervan. Bijna elke week de een of andere Nederlandse culturele of wetenschappelijke manifestatie!
Waarom zou zoiets nu in Brussel niet kunnen? Het rendement daar zou oneindig hoger zijn dan dat van het Parijse instituut. Daarmee willen wij niets onaardigs van het laatste zeggen, maar in België bestaat nu eenmaal een veel grotere, actuele en potentiële, belangstelling voor de Nederlandse cultuur dan in Frankrijk.
Ja, het is eigenlijk te gek om los te lopen dat Nederland wèl zo'n instituut in Frankrijk heeft, en niet in België. Consolidatie der cultuur komt vóór uitstraling van cultuur. Welnu, wat het instituut in Parijs doet is uitstralen - schitterend, maar met welk rendement? -, terwijl zo'n instituut in België in de eerste plaats consolideren zou. Want België is voor de helft Nederlands cultuurgebied, en die cultuur behoort geconsolideerd te worden.
Voordat de Franstalige kranten in België unisono met de Nederlandse angstvalligheid gaan protesteren tegen dit blijk van “Nederlands imperialisme” of “Nederlands interventionisme”, laten zij bedenken dat het de gewoonste zaak van de wereld is dat een land een cultureel centrum heeft in een buurland. Wie protesteert er tegen de Franse culturele activiteiten in België? Nederland zeker niet, en de Vlamingen evenmin.
Zulke activiteiten zijn volstrekt legitiem, en wanneer zij zich strikt houden aan het consolideren van de cultuur, zijn zij het tegenovergestelde van imperialistisch. Op z'n hoogst kan men zeggen dat zij dan een bolwerk - een culturele barrièrevesting - vormen tegen een ander cultureel imperialisme.’