Suriname en Nederlandse Antillen
Tentoonstelling Nederland-Suriname te R'dam
Wij hadden deze tentoonstelling grotere belangstelling gegund. Op dat middaguur waren wij er de enige bezoeker - en wij hadden ditmaal dus werkelijk het Rijk voor ons alleen. Deze tentoonstelling, gewijd aan het verleden van Suriname, aan de eerste eeuwen van het Nederlandse gezag aldaar, is in zekere zin een inleiding tot de tentoonstelling over het Suriname van heden, die in het Instituut voor de Tropen te Amsterdam wordt gehouden.
Verbluffend rijk materiaal, veelal afkomstig uit het Rijksarchief en diverse Nederlandse verzamelingen, is te Rotterdam verenigd. Er zijn oeroude handschriften bij en prachtige, zij het ook soms ietwat primitieve kaarten. Enkele geschreven documenten dateren nog van voor 1667, het jaar, waarin Suriname door Abraham Crijnssen werd veroverd. Uit het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage stamt, bij voorbeeld, het door Abraham Cabeliau, commiesgeneraal op het schip ‘Zee Ridder’, van 3 februari 1599 gedateerde verslag van een ‘onbekende ende onbeseijlde voiage van Amercia beginnende van de Riviere Amasonia tot het Eijland van de Trinidad toe’. De oudste kaart uit die periode is er een van de baai van de westzijde van Trinidad, benevens een gedeelte van het vasteland van Guyana, door Pieter Cornelisz. van Petten, gedateerd 1598 en behorend bij het journaal van de genoemde Abraham Cabeliau.
Bijzonder boeiend zijn de stukken over de eerste jaren van het Nederlands gezag, zoals de brief die Abraham Crijnssen op 14 juni 1667 schreef en waarin hij melding maakt van de verovering van Suriname, Essequebo, Pomeroen en Tabago - namen, die ons niet bijster veel meer zeggen. Op 3 augustus 1668 schrijft Crijnssen aan de Staten van Zeeland over de toestand in Suriname: ‘Sij... U Ed. Mog. voorgedragen dat om d'Coloniers te incourageren en tot opbouwingh van deze plaets, zullen noodich sijn een goed quantiteijt van negros, paerden, bestiaelen, etc. mede eenige ketels om suickerwercken aan te richten’. Een jaar na de verovering maakte dus de zorg om de inheemsen zich reeds bemerkbaar. De 17de juni 1669, wij zijn alweer een jaar verder, schrijft J. Lichtenberg aan de Staten van Zeeland, dat voor de ruilhandel met de Indianen niet alleen spiegeltjes, naalden, spelden, kralen e.d., doch ook bijlen, kapmessen en scharen nodig zijn. Alles was ginds inmiddels ook niet rozegeur en maneschijn. Gouverneur Heinsius repte op 16 februari 1680 in een brief aan de Staten van Zeeland over de slechte toestand in de kolonie, waar de aanvallen der Indianen toenamen.
Wij moeten het bij deze weinige citaten laten. Te vermelden zijn inmiddels nog de vele boeken en brochures, die in de loop der tijden aan Suriname zijn gewijd. Het oudste (uit het bezit van de Koninklijke Bibliotheek) heeft de fraaie titel ‘Waerachtich Verhael van de Heerlijke overwinning van Pirmeriba, ende de Riviere Seraname, gelegen aen 't vaste lant van America, door de Zeeuwse oorlogschepen... onder het Commando van den commandeur Crijnssen, geschreven in 't Schip de Vissers-Herder, den 29. Meij 1667’.
De werkzaamheden der diverse missies in Suriname komen ter tentoonstelling duidelijk tot uiting: Men vindt hier drukwerken in de talen der inheemsen. Er wordt voorts aandacht besteed aan de opkomende koffiehandel, aan het