[Nogmaals Duitsland (vervolg)]
hoven of Van Wijk-Louws op de ‘academische kerkhoven’, zij aan zij met zo menig Fries en hoewel in mindere mate, ook met menig Noord- of Zuidnederlands boek. Ze blijven er helaas ‘levend begraven’, zolang men de emancipatie van de Neerlandistiek steeds weer uitstelt. De grote schaduw die hier namelijk over ligt is deze: het Nederlands is geen onafhankelijk examenvak voor deze studies en alle inspanning, die een student zich getroost bij de studie van het Nederlands, wordt niet gehonoreerd. Zulk een vak trekt - en dat is zeer begrijpelijk - dan ook niemand bijzonder aan.
Geen andere taalgemeenschap wordt zo behandeld en geen andere láát zich ook zo behandelen. Dat klinkt misschien hard, maar het is waar en mag gerust gezegd worden, want de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap tot en met Zuid-Afrika, doet namelijk alles om de Duitse taal en cultuur te helpen verspreiden. Duitse ‘verbale producten’ kunnen in de oorspronkelijke taal tot in het verst afgelegen dorpje in Nederland geraken, maar omgekeerd kan zelfs een ontwikkelde Duitser niet eens de drie grote Nederlandse dichters noemen. Dat zou natuurlijk kunnen veranderen, indien het Nederlands langs de grens van Aken tot Emden, waar het de eeuwen door steeds huisrecht had en dat pas in de 19de en de 20ste eeuw door Pruisen buiten de deur werd gezet, aan de verschillende schooltypes werd onderwezen.
Dan zou er voor de onderwijzers en leraren ook een gedeelte van hun dagelijks brood mee te verdienen zijn. De ‘Europese Culturele Akkoorden’ verplichten trouwens de partners tot studie van elkaars cultuur en taal, of geldt dit uitsluitend voor de kleineren onder hen? Geen Nederlands bij de partners betekent, zelfs aan universiteiten met Nederlands, meestal slechts het Berlitzniveau. Mongools, Keltisch enz. zijn langs de Rijn door eigen leerstoelen vertegenwoordigd. De Neerlandistiek is er ‘op sterven na dood’ en Frings en Franck zijn er niet meer.
Het grote probleem is dus: Wie springt er nu in de bres?