letterkunde te bestuderen, historische en letterkundige documenten in de Vlaamse taal op te sporen, Vlaamse volksliederen te verzamelen, gebruiken en gewoonten, Vlaamse zegswijzen, familienamen enz. te noteren en voor het nageslacht te bewaren. Aldus de programmaverklaring, maar die was heel voorzichtig en het staat vast, dat het de oorspronkelijke bedoeling van het Comité is geweest strijdvaardig te ijveren voor het behoud van de moedertaal. Dit moge blijken uit zijn leuze ‘Moedertael en Vaderland’ en uit zijn werking en publicaties tijdens de eerste jaren van zijn bestaan. Uit vrees voor de Franse staatsoverheid, die niet duldde dat een taalbeweging krachtig de kop opstak, ging het Comité zich echter spoedig beperken tot een, overigens vruchtbare, folkloristische oudheidkundige en historische bedrijvigheid, die het tot op heden is blijven uitoefenen en die het ons mogelijk maakt het verleden en de vele aspecten van Zuid-Vlaanderen beter te leren kennen. Een der stichters, Lodewijk de Baecker (1814-1896) is evenwel buiten het Comité op eigen houtje zijn leven lang in de oorspronkelijke geest een actieve werking voor de moedertaal en tegen de voortschrijdende verfransing blijven voeren en ook in het Comité zijn er steeds verdienstelijke actieve krachten geweest zoals de priesters Carnel, Becuwe en Van Costenoble en vooral Prof. Dr. Kan. Kamiel Looten, die in en buiten het Comité een zo belangrijke invloed heeft uitgeoefend, dat jongere elementen tot een nieuwe en krachtiger beweging zijn gekomen. Kan. Looten (1855-1941) is voorzitter van het Comité geweest van 1900 tot 1941; hij was de gevierde hoogleraar aan de Rijselse katholieke universiteit, waar hij 50 jaar lang de buitenlandse literatuur doceerde en aan zijn leerlingen in het bijzonder de Nederlandse literatuur liet kennen. Overal waar het in Zuid-Vlaanderen ging om de Vlaamse zaak was hij aanwezig, als voorzitter of als
ontwerper, als animator of als raadgever. In de publicaties van het Comité zelf heeft hij nooit nagelaten de Vlaamse stelling voorop te zetten en hij liet ook niet na tegen het verbod van het Vlaams onderwijs krachtdadig te protesteren, o.m. in 1925 toen Minister Anatole de Monzie weigerde in te gaan op het verzoek tot onderwijs van de regionale talen. In 1926 slaagde hij erin aan de katholieke universiteit te Rijsel een leerstoel voor Nederlandse taal- en letterkunde op te richten, die werd toevertrouwd aan E.H. René Despicht (1870-1960), een andere belangrijke figuur, die van 1900 tot 1914 de uitgave leidde van het Vlaamstalige ‘Tisje Tasjes Almanak’ en die ook in de latere beweging van de jongeren een belangrijke rol zou spelen. Tot aan de eerste wereldoorlog was het Comité Flamand in Frans-Vlaanderen de enige groepering die de Vlaamse zaak behartigde - ofschoon als organisatie met te weinig kracht en durf - en het zijn vooral priesters geweest, die zich voor die zaak hebben warm gemaakt, al vergeten wij ook het werk niet van leken als Edmond De Coussemaker, Lodewijk De Baecker, en - later - van Roger Salengro, René Faure, de Blanckaerts en vele anderen, die verder in dit opzicht hun
Prof. Dr. Kan. Kamiel Looten
Foto:
Vlaamse Toeristen Bond Antwerpen
plaats zullen krijgen. Naast de reeds genoemde geestelijken mogen wij niet vergeten te vermelden: Mgr. Lobbery (1856-1916), die bisschop van Atracht is geworden en van wie de ontroerende oproep is: ‘Que les sénateurs, les députés, conseillers, généraux, ou d'arrondissements, maires ou autres administrateurs publics, que le Comité flamand, que nous tous Flamands, nous sovons cor unum et anima una dans l'amour et la défense de notre Moedertaal’; verder denken wij aan E.H. Jules Lemire (1853-198), volksvertegenwoordiger en burgemeester van Hazebroek, sociaal werker van de eerste rang en vriend van Guido Gezelle, zoals ook E.H. Emile Descamps (1855-1925), pastoor te Zerkel, die de eerste vertegenwoordiger van het Algemeen Nederlands Verbond in Zuid-Vlaanderen is geweest en die op 18 september 1910 heeft deelgenomen aan het Eerste Vlaamse Filologenkongres te Antwerpen, waar hij een uiteenzetting hield over de taaltoestanden in zijn streek en hierbij publiek de culturele hulp inriep van Noorden Zuid-Nederland, een oproep, die - zoals we verder zullen zien - niet onbeantwoord is gebleven. Vermelden wij verder nog E.H. Arthur Dehaese (1852-1943), die in 1885 een ‘Vlaamsche Almanak van 't Noorden’ lanceerde, in 1892 een Vlaams weekblad ‘Het Vlaamse Kruis’ stichtte - tien jaar later verboden door Minister Combes -, een Davidsfondsafdeling oprichtte in Zuid-Vlaanderen en in samenwerking met E.H. Delanghe een Vlaamse katechismus uitgaf; en tenslotte Kan. Jules Andouche (1887-1948), die als leraar te Hazebroek en later als pastoor en deken (o.m. te St. Winoksbergen) een sterke Vlaamse invloed in de Westhoek heeft uitgeoefend en op wiens graf te Berten - zoals ook bij Kan. Schodduyn te Ambleteuse - het vers prijkt van Guido Gezelle, dat als het strijdmotief van de bewuste Frans-Vlamingen kan worden beschouwd: ‘Wees
Vlaming dien God Vlaming schiep’.
(Wordt voortgezet)