Neerlandia. Jaargang 66
(1962)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
het Nederlands onderwijs in de Bondsrepubliek en West-Berlijn
| |
[pagina 39]
| |
ten boek blijft. Men bedenke hierbij, dat lang niet alle Nederlandse wetenschappelijke werken een summarium in een wereldtaal bezitten en dat een summarium ten slotte slechts een armelijk hulpmiddel is.
Duits vooroordeel tegen het Nederlands
Een niet onbelangrijke rol bij dit alles speelt ook een zekere instinctieve geringschatting van het Nederlands door Duitsers - en niet alleen door onontwikkelden -, die al heel wat pennen in beweging heeft gebracht. Reeds 30 jaren geleden werd zij geanalyseerd door H. Schreiber in zijn geschrift ‘Die niederländische Sprache im deutschen Urteil’ (Heidelberg, 1929). De Amsterdamse germanist, prof. Herman Meyer, heeft over een verwant thema een geestige voordracht gehouden, getiteld: ‘Der Holländer im Spiegel der deutschen Dichtung’Ga naar eindnoot1). Voorts moge worden herinnerd aan Prof. C. Soetemans rede ‘Het Nederlands een dialect van het Duits?’ (Noordhoff, Groningen, 1956) en aan Prof. C.B. van Haeringens ‘Nederlands tussen Duits en Engels’Ga naar eindnoot2), waaruit tot goed begrip van het onbegrip, waarmee docenten voor Nederlands in Duitsland niet zo zelden te maken krijgen, het volgende zij geciteerd: ‘Het grote publiek in Duitsland waardeert het zuidelijk georiënteerde Hoogduits veel hoger dan de tot “Platt” gedegradeerde Nederduitse dialecten. Het Nederlands nu heeft tal van trekken met het “Platt” gemeen. Daarom maakt het op Hoogduits sprekenden een komische indruk, wanneer ze in dat z.g. boerentaaltje over ernstige dingen horen spreken.
Men vergete niet, dat deze elementaire indruk van belachelijkheid, die een verwante taal op ons maakt, niet alleen voor Denen en Zweden, Hollanders en Vlamingen geldt, doch dat ook het Hoogduits voor een Nederlander, zolang hij deze taal nog niet geleerd en er zich daardoor aan gewend heeft, bespottelijk klinkt. Men denke slechts aan het zoontje van een Nederlandse diplomaat, dat op een Duitse school de klas uitgestuurd moest worden, omdat hij in een voor zijn onderwijzer en mede-leerlingen niet te begrijpen, onbedaarlijke lachbui uitbarstte, toen het voor Duitse kinderen toch zo onschuldige zinnetje op het bord verscheen: ‘Die Puppe sieht zo drollig aus’. Dit vooroordeel, dat voor de rede geen stand houdt, is te zeer instinctief dan dat er veel tegen te doen is. Men kan het zijn studenten bij gelegenheid eens uitleggen en de Nederlands-studerenden komen er meestal vanzelf gauw overheen. Tegenover de anderen kan men er slechts eens om glimlachen en... even goede vrienden blijven. Belangrijker evenwel is het volgende en hier komen wij tot: | |
2. de gymnasia, ‘Realschulen’ en lagere scholenDat leerlingen van de hiergenoemde schooltypen in het ‘binnenland’, als zij voor de keuze gesteld worden, er meer voor voelen een wereldtaal te leren dan Nederlands, is begrijpelijk. Een bijzondere positie evenwel neemt in dit opzicht het lange grensgebied van de Eifel tot aan de Dollart in. Een goede buur is beter dan een verre vriend. Een bewoner van deze grensstreek heeft er in het algemeen veel meer behoefte aan onbelemmerd met
Het Nederlands onderwijs aan het Märkische Gymnasium te Iserlohn (Westfalen), een honderd km van de grens gelegen, wordt sinds 1950 gegeven door ‘Studienrat’ Bernhard Betten, die hiermede onmiddellijk gebruik maakte van een in datzelfde jaar uitgevaardigde ministeriële beschikking. De Heer Betten is een leerling van de toenmalige lector voor Nederlands te Bonn, Dr. Jettie Bender-Wiechert (1936-1942). Zijn leerbevoegdheid voor Nederlands verwierf hij te Bonn op grond van de ‘Erweiterungsprüfung für das Lehramt an Höheren Schulen’ van 17 december 1938.
Märkisch Gymnasium | |
[pagina 40]
| |
De Heer Betten te midden van zijn Nederlandse klas te Iserlohn. Het Nederlands onderwijs wordt als facultatief vak in de drie hoogste klassen (‘Ober- en ‘Unterprima’ en Obersekunda) gegeven. Meestal zijn er twee cursussen: een voor beginnelingen en een voor gevorderden. In deze leergangen worden zowel de Nederlandse spreek- en schrijftaal onderwezen, alsook niet te moeilijke teksten uit de nieuwste Nederlandse literatuur gelezen en verklaard. De leerlingen krijgen op hun rapporten en bij hun eindexamen (‘Abitur’) cijfers voor hun vorderingen en prestaties en bijna elk jaar zijn er voor dit vak een of meer examencandidaten.
zijn naaste buren te kunnen verkeren dan met de verre Franse vrienden. Ook het deelhebben aan het cultuurleven van over de grens, het deelnemen aan de zich steeds meer uitbreidende grenscontacten, worden door de kennis van elkaars taal mogelijk gemaakt. Zoals ik in het rapport uitvoeriger heb uiteengezet, kunnen ‘Realschüler’ voor deze keus komen te staan. De gymnasiasten leren verplicht Latijn, Engels en Frans en kunnen daarnaast nog een derde levende taal, waaronder Nederlands, als facultatief vak onderwezen krijgen. Bij hen zou dus de keus gaan tussen Nederlands en een nog verder verwijderde taal als b.v. Italiaans, Spaans of ook Russisch. Dat de wens Nederlands te leren bij de grensbevolking inderdaad leeft, bleek o.a. bij een enquête door Josef Kempen gehouden aan de ‘Realschule’ te Kleef, waar 90% der leerlingen voor Nederlands en 10% voor Frans opteerden. Boven wees ik er reeds op, dat het aanleren van Nederlands (vooral de passieve beheersing ervan) door de verwantschap van beide talen voor Duitsers niet al te grote moeilijkheden oplevert. Hierbij komt echter voor de grensstreek nog, dat de dialecten, wederzijds van de grens gesproken, grote overeenkomsten met elkaar vertonen en dat door de uitstraling van het Nederlands cultuurgebied in de 17e eeuwGa naar eindnoot3), het feit, dat de hertogdommen Kleef en Gelre pas laat bij Pruisen kwamen, de invloed van de Nederlands Hervormde Kerk en verschillende andere oorzaken ‘die niederländische Sprake jahrhundertelang zum Teil bis in unser Jahrhundert hinein’ in grote delen van dit grensgebied als ‘bodenständige Kultursprache einen Platz gehabt (hat), also im reformierten Teil von Ost-Friesland, in der Grafschaft Bentheim und am Niederrhein in der Gegend von Wesel und Geldern, von Kleve und EmmerichGa naar eindnoot4).
Suggesties om tot verbetering te komen
Alvorens tot deze suggesties over te gaan nog een enkele opmerking, die wellicht als ijsbreker dienst kan doen. Bij onze laatste conferentie van lectoren voor Nederlands aan Duitse universiteiten in de Cultuurafdeling der Nederlandse Ambassade te Bonn, waar ook twee Duitse professoren (germanisten-neerlandisten): Prof. Dr. G. Cordes (Kiel) en Prof. Dr. L.E. Schmitt (Marburg) aanwezig waren, kwam een feit aan het licht, dat voor alle deelnemers wellicht het belangrijkste resultaat van deze bijeenkomst was. Bij deze gelegenheid bleek n.l. uit de betogen dezer beide hoogleraren, dat, waar de aanwezige Nederlandse diplomaten sterk de nadruk hadden gelegd op de steeds van Nederlandse zijde in hoge mate in acht genomen reserve in hun verkeer met Duitse universiteiten, deze terughouding van Duitse universitaire kant in het geheel niet altijd zozeer op prijs werd gesteld en dat integendeel van die zijde - ter overwinning van bepaalde interne weerstanden - de morele en soms ook de materiële hulp van een betrokken buitenlandse ambassade soms zeer werd gewaardeerd en, mits in de juiste vorm aangeboden, gaarne werd aanvaard (zie in het rapport b.v. het geval Frankfort a.d. Main). Hier bleken dus twee fronten, die beide in afwachting lang tegenover elkaar hadden gestaan, eindelijk de weg tot elkaar te hebben gevonden.
Middelen ter verbetering.
Wat nu de middelen ter verbetering van de positie van het Nederlands onderwijs in West-Duitsland betreft, vestig ik de aandacht op de volgende punten:
I. Voor de Universiteiten
a. Er kan getracht worden aan de universiteiten, waar vroeger Nederlands onderwijs bestond, dit weer tot leven te wekken, zoals dat b.v. verleden jaar door de Nederlandse Ambassade te Frankfort aan de Main is geprobeerd. In mijn rapport vindt men meer van zulke aanknopingspunten, b.v. te Tübingen, waar na de benoeming van Dr. Schönle te Leiden het Nederlands onderwijs sedert 1957 stil ligt, te Marburg, waar sinds het vertrek van Dr. Minis naar Gent het moderne taal- en literatuuronderwijs slaapt, enz.
b. Hoe aantrekkelijk een buitenlands lectoraat voor neerlandisten, die de handen gedurende een aantal jaren vrij willen hebben voor wetenschappelijk werk, ook is, een rem vormt de omstandigheid, dat hun buitenlandse jaren voor hun pensioen niet meetellen. Dit is een ingewikkelde kwestie, waaraan de Werkcommissie, benoemd door het Colloquium van Hoogleraren en Lec- | |
[pagina 41]
| |
toren in de Neerlandistiek aan buitenlandse Universiteiten’, dat in september j.l. in Den Haag plaats vond, zeker haar krachten zal moeten wijden.
c. Zo zijn er nog andere wensen van meer interne aard. Men mag b.v. hopen, dat er meer leeropdrachten in lectoraten en meer ‘ausserplanmäszige’ lectoraten in ‘Planstellen’ worden omgezet. In dit laatste geval wordt het salaris van de lector aanmerkelijk verhoogd, waardoor bij benoemingen meer kieskeurig te werk kan worden gegaan. Bovendien ontstaat er dan ook voor de lector, die de ‘Beamten’-status krijgt, een zeker recht op Duits pensioen. d. Wat echter vóór alles nodig is, dat is een volwaardig Nederlands professoraat en de erkenning van Nederlands als zelfstandig examenvak. Prof. Heeroma heeft er op de Bentheimse Cultuurdagen in een uitnemende rede, die in ‘Neerlandia’-1960, nr. 12 onder de titel: ‘Aan weerskanten van de grens’ is verschenen, de aandacht op gevestigd en m.i. precies de toon getroffen, die op de Duitse instanties indruk moet maken. In deze rede, die in Duitse vertaling aan verschillende Duitse instanties is toegezonden en in verkorte versie in ‘Das Parlament’ is gepubliceerd, wijst Prof. Heeroma erop, dat een land, dat zichzelf respecteert, ervoor behoort te zorgen, dat de diverse takken van wetenschap op verantwoorde wijze aan zijn universiteiten vertegenwoordigd zijn; dat, zoals ik boven al aanhaalde, Nederlands, wat het aantal sprekenden betreft, na Engels en Duits verreweg de grootste Germaanse taal is en als zodanig geen kleine, doch een middelgrote taal, gesproken door meer mensen dan de inwoners der Skandinavische landen samen. Ter voorkoming van misverstand merk ik nog op, dat wij onder een volwaardig Nederlands professoraat er een verstaan, dat niet alleen aan de oudere taal, in verband met het Oud- en Middelhoogduits, aandacht besteedt, doch dat ook de latere taalontwikkeling en eveneens de nieuwere literatuurgeschiedenis bij zijn onderwijs en onderzoek betrekt. Is het niet tekenend, dat ons wel uit Amerika, Australië, Engeland, Frankrijk dissertaties en studies over deze gebieden van onderzoek bereiken, doch dat het grote buurland in dit opzicht de laatste decenniën vrijwel met stomheid geslagen lijkt?Ga naar eindnoot5) Zou er echter zulk een leerstoel komen, dan zal deze als een kristallisatie-centrum, ook aan andere Westduitse universiteiten, werken en het niveau van het gehele Nederlands onderwijs aldaar opheffen.
II. Voor gymnasia, ‘Realschulen’ en lagere scholen
Hoofdeis nummer 2 luidt: sterke uitbreiding van facultatief Nederlands onderwijs aan bovengenoemde schooltypen in het grensgebied.
Bedenkt men, wat de Nederlandse staat jaarlijks voor het Duits onderwijs aan Nederlanders uitgeeft, berekent men het aantal uren, dat aan Nederlandse scholen en universiteiten aan dit vak wordt besteed (Duitse leerstoelen aan alle universiteiten, verplicht Duits onderwijs aan alle gymnasia en Burgerscholen), dan blijft Duitsland ook in dit opzicht sterk in gebreke. In het kader van het kortelings tot stand gekomen Cultureel Akkoord zal ook deze eis van Nederlandse zijde m.i. met klem moeten worden gesteld. Een veel gehoord bezwaar is het tekort aan leraren en onderwijzers voor Nederlands. M.i. geldt dit bezwaar slechts tijdelijk. Ten eerste moeten er, als men met de inwilliging van deze eis ernst maakt, ook aan de ‘Pädagogische Akademien’ en kweekscholen leraren en onderwijzers voor Nederlands worden opgeleid. Voor de scholen dicht bij de grens kan men Nederlandse onderwijskrachten aantrekken, zoals dat b.v. reeds te Elten en Gronau gebeurt. In de verder van de grens gelegen onderwijsinstellingen zou men zich voorlopig - als overgangsmaatregel - tevreden moeten stellen met in de streek woonachtige Nederlanders van enige ontwikkeling, zij het ook zonder onderwijsbevoegdheid. Bovendien leveren ook de lectoraten elk jaar een aantal afgestudeerden af, die het Nederlands voldoende beheersen om het aan landgenoten te kunnen onderwijzen. Interessante pogingen in deze richting worden er in dit opzicht te Düsseldorf en Keulen door Mevrouw Dr. Marta Baerlecken en Mevrouw Dra. C.L. de Jong-Bauling ondernomen. Zulke plaatselijke pogingen van Duitse zijde zouden m.i. door pogingen van officiële Nederlandse zijde - en dan zich richtend op het gehele grensgebied - moeten worden ondersteund, of althans als aanknopingspunt kunnen worden gebruikt. Dit laatste geldt eveneens van de uitnemende ervaringen, door de leraren en onderwijzers aan de weinige Duitse scholen, waar dit onderwijs plaats vindt, met het Nederlands aldaar opgedaan. Hiervoor moge ik naar de desbetreffende passages van mijn rapport verwijzen. Te bedenken is hierbij, dat er voor de gymnasia in N.Rh. W. reeds een regeling bestaat, zodat er aan dit schooltype Nederlands onderwijs kan worden gegeven, zodra de leiding van een school dit wenst, er een leraar beschikbaar is en zich een aantal leerlingen als vrijwillige deelnemers aanmeldt. De kosten worden dan door de staat gedragen. Voor de ‘Realschulen’ en de lagere scholen geldt dat nog niet zonder meer. Ook hier zou dus op voorzieningen moeten worden aangedrongen. |
|