Neerlandia. Jaargang 66
(1962)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
het Nederlands onderwijs in de Bondsrepubliek en West-Berlijn
| |
BronnenHet rapport behandelt het Nederlands onderwijs in de Bondsrepubliek en West-Berlijn; te weten zowel dat aan de universiteiten, de gymnasia, middelbare en lagere scholen, alsook aan de volksuniversiteiten en aan de kinderen van Nederlandse afstamming.
De inlichtingen zijn wat de grote lijnen aangaat afkomstig van de autoriteiten: ministeries van onderwijs van de aan Nederland en Vlaanderen grenzende deelstaten, van uiversiteitsbesturen, ‘Schulkollegien’ (voor de gymnasia), ‘Regierungspräsidenten’ (voor de ‘Realschulen’ en lagere scholen) enz. Wat de bijzonderheden betreft komen zij van de onderwijskrachten zelf, dus van professoren, lectoren, directeuren van scholen, enz. Vrijwel alle inlichtingen zijn dus uit de eerste hand. | |
Universiteiten.Het relaas begint van boven af, dus met de universiteiten. Eerst worden over het Nederlands onderwijs aan alle universiteiten, waar dit plaats vindt, een aantal bijzonderheden verstrekt, b.v. over de ouderdom van de leerstoel of het lectoraat, over de bezetting in heden en verleden, de kwantiteit en kwaliteit der bibliotheken, de vorm en omvang van het onderwijs, de mogelijkheden examens in het Nederlands af te leggen, de contacten van de betreffende universiteit met Nederlandse hogescholen enz. Na al deze systematisch geordende details, waarop ik hier niet nader inga, omdat zij slechts voor ingewijden van belang zijn, volgt een samenvatting, waarvan ik hier enkele punten, die, naar ik hoop, ook voor een bredere kring wel interessant zijn, moge aanstippen.
Rekenen wij de drie tolkenscholen, die met de betreffende universiteiten verbonden zijn (Heidelberg, Mainz en Saarbrücken) mee, dan blijken er 14 Westduitse universiteiten te zijn, waar in de een of andere vorm Nederlands wordt onderwezen of tot voor kort onderwezen werd.
Er bestaan drie professoraten, n.l. te Munster, Marburg en Kiel, waar een Duitse germanist een leeropdracht | |
[pagina 29]
| |
heeft voor Hoog- of Nederduits en Nederlands samen (‘mit besonderer Berücksichtigung des Niederländischen’, zoals dat in de leeropdracht heet), en verder een aantal al of niet ‘planmäszige’, al of niet ‘hauptamtliche’ lectoraten of leeropdrachten aan functionarissen, die niet de status van lector bezitten. Deze universiteiten zijn gerangschikt, voorzover bekend, naar de ouderdom van hun Nederlands onderwijs: Bonn (1906)Ga naar eindnoot1), Berlijn (1910), Hamburg (1919), Munster (1920), Göttingen (1921), Kiel (1924), Keulen (1928), Heidelberg (1941), Tübingen (1951 tot 1957), Mainz (1954), Saarbrücken (1958), Marburg (1959); verder Frankfort a.d. Main (tot 1952), en Erlangen.
Het Nederlands onderwijs wordt aan deze universiteiten - de drie bovengenoemde door Duitsers bezette professoraten meegerekend - gegeven door 9 Duitsers, 6 Nederlanders en 2 Vlamingen.
Wat de onderwijsvakken betreft bestaat de volgende toestand: aan de tolkenscholen (Dolmetscherinstitute) wordt meestal slechts de Nederlandse schrijf- en spreektaal onderwezen, de eerste vooral voor zover deze zich op het economisch leven richt. De universiteitslectoren geven eveneens cursussen in de moderne Nederlandse taal, doch betrekken daarnaast ook de lectuur van oudere teksten en de historische grammatica bij hun onderwijs.
Verder geven zij colleges in Nederlandse literatuurgeschiedenis; sommigen wijden ook aandacht aan Nederlandse cultuurgeschiedenis, zelfs aan Afrikaans en Fries.
Het aantal studenten, dat aan de Nederlandse cursussen en colleges deelneemt, is aan de noord-westelijke universiteiten het grootst: te Bonn, Keulen, Munster en Hamburg ligt het tussen 20 en 30 per semester. Het kleinste aantal meldt Saarbrücken met 5 tot 10.
De examenpositie van het Nederlands is niet zeer gunstig. Het is geen zelfstandig examenvak en kan meestal bij het ‘Staatsexamen’ (het theoretisch examen, dat onderwijsbevoegdheid voor de gymnasia geeft) slechts met toestemming van de ‘Staatliche Prüfungskommission’ als ‘Zusatzfach’ (derde vak naast twee hoofdvakken) gekozen worden. Bij de ‘Doktorprüfung’ kan het slechts door germanisten zonder meer, doch ook slechts in verbinding met Duits, worden gekozen. Andere filologen (anglisten, romanisten enz.) hebben hiervoor een bijzondere toestemming van de faculteit nodig.
Bij de Nederlandse seminariebibliotheken treft men possidentes et non-possidentes, have's and have-nots, aan.
Tot de laatstgenoemden behoren in dit opzicht o.a. de tolkeninstituten, terwijl b.v. de Bonnse en Keulse bibliotheken elk een 3 à 4 duizend delen tellen. Van de universiteitsbibliotheken is Munster, wat de Nederlandse boekenschat aangaat, bijzonder goed uitgerust.
Uiteraard zijn de contacten met Nederland en Vlaanderen in de vier noord-westelijke universiteiten - Bonn, Keulen, Munster en Hamburg - het sterkst. Daarheen en daarvandaan komen de meeste hoogleraren als gastsprekers, alsook de meeste uitwisselingsstudenten. Van daar uit worden het vaakst excursies ondernomen. Op dit veelvormig thema kan ik hier niet nader ingaan, doch slechts vermelden, dat ook de lectoren voor Nederlands, daartoe in staat gesteld door het Ministerie van O., K. en W. herhaaldelijk met hun studenten zulke excursies ondernamen. Ook wat hun bibliotheken betreft steunen het Ministerie van O., K. en W. en de Koninklijke Vlaamse Akademie te Gent te lectoren door het verlenen van jaarlijkse subsidies of de toezending van belangrijke, pas verschenen werken en tijdschriften. Subsidies worden ook verleend voor hun conferenties, die om de paar jaar worden gehouden in de Cultuurafdeling van de Nederlandse Ambassade te Bad Godesberg.
Vermelding verdient in dit opzicht nog het leerboek Nederlands voor Duitstaligen, dat, door een werkcommissie van lectoren samengesteld, onder de naam van Dr. M.C. van den Toorn, tot voor kort lector te Munster, en van schrijver dezes, binnenkort bij de firma Langenscheidt te Berlijn zal verschijnen. Na al deze feiten en bijzonderheden en derzelver samenvatting wijdt het raport - steeds nog in universitair verband - enige beschouwingen aan meer algemene aspecten, waarvan er enkele aan het slot van dit artikel ter sprake komen. | |
Gymnasia, ‘Realschulen’, lagere scholen en volksuniversiteitenWij komen nu tot de gymnasia, ‘Realschulen’ lagere scholen en volksuniversiteiten, waarover ik kort kan zijn, aangezien mijn oud-leerling, de heer Jozef Kempen, tot voor kort leraar voor Nederlands aan de ‘Realschule’ te Kleef, daarover reeds het een en ander in bovengenoemde artikelen van ‘Neerlandia’ (jg. 1960) heeft vermeld.
Ook dit deel (II) van het rapport begint weer met bijzonderheden over het Nederlands onderwijs, ditmaal aan de scholen van bovengenoemd type in Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen, waar dit vak op het lesrooster staat, en gaat dan tot een samenvatting en enkele algemene aspecten, het Nederlandse onderwijs aan deze scholen betreffend, over.
Het moet mij al direkt van het hart, dat onze enquête, wat de verbreiding van het Nederlands onderwijs aan deze scholen betreft, nóch voor onze Ambassaderaad voor Culturele Zaken te Bonn, nóch voor ondergetekende verrassingen heeft opgeleverd, die ons van onze stoelen hebben doen opspringen. Nederlands onderwijs wordt er in deze uitgestrekte deelstaten slechts gegeven aan de ‘Staatliche Gymnasien’ te Emmerik en Kleef (Nord- | |
[pagina 30]
| |
rhein) en aan het ‘Märkische Gymnasium’ te Iserlohn (Westf.); verder aan de ‘Städtische Realschule’ te Gronau (Westf.) en tot de zomer van 1960 te Kleef; tenslotte aan de lagere scholen te Elten (Nederlands gebied) en Nordhorn (Westf.); dat wil dus zeggen in Nordrhein-Westfalen op het ogenblik aan 5 scholen, in Niedersachsen aan geen enkele, al worden er in het grensgebied wel door enkele onderwijsinstellingen soms vrij intensieve betrekkingen met Nederlandse zusterscholen onderhouden, wat op zichzelf niet te verwaarlozen is. Voor ook bij dit hoofdstuk behorende algemene aspecten verwijs ik weer naar het slot van dit artikel.
Iets gunstiger is de toestand bij de z.g. ‘Volkshochschulen’, die ongeveer met onze volksuniversiteiten overeenkomen. Volledige gegevens waren over deze onderwijsinstellingen moeilijk te verkrijgen, daar de centrale instanties hierover zelf niet beschikken. Dit is ook te begrijpen, als men weet, dat de Bondsrepubliek er over de 1000 en N. Rh. W. alleen er al meer dan 200 telt.
Verder heeft men dan nog de vak- en handelsscholen en de speciale taalinstituten, die eveneens moderne talen, waaronder soms Nederlands, onderwijzen. In de grote steden is de toeloop vaak zó groot, dat de ‘Volkshochschulen’, b.v. voor een taal als Engels, verscheidene cursussen moeten organiseren. Meestal is er daar voor het Nederlands ook een. In de grensstreek is dit zelfs normaal. Er wordt aan deelgenomen door zakenlieden, employé's van handelshuizen, douane- en postbeambten, toeristen, verliefden, enz. De ‘V.H.’ te Kleef meldde verleden jaar zelfs 80-90 deelnemers. Vaak echter hangt
| |
Nederlands onderwijs aan kinderen van Nederlandse afstamming.Op de inhoud van hoofdstuk III: het Nederlands onderwijs aan kinderen van Nederlandse afstamming, behoef ik wel in het geheel niet in te gaan, daar hierover in ‘Neerlandia’ jrg. 1960 nr. 11, vrij uitvoerig is gerapporteerd. Vermeld moge hier slechts worden, dat de subsidie van het Ministerie van O., K. en W. voor 1961 tot f 10.000 is verhoogd, hetgeen deze belangrijke tak van het Nederlands onderwijs in Duitsland zeker ten goede zal komen. |
|