Kern van de zaak.
Waar gaat het dan in wezen wél om? De beginselverklaring van het A.N.V. die men iedere maand in Neerlandia aantreft en die de heer Huber in de aanvang van zijn artikel nog eens citeert, is in wezen zo veel omvattend - en daardoor vaag -, dat men er in de dagelijkse praktijk in feite niet veel mee kan beginnen. De heer Huber wijst daar trouwens zelf op, waar hij opmerkt, dat het A.N.V. in zijn geschiedenis nu eens meer de nadruk op één, dan op een ander aspect gelegd heeft. Een keuze is dus, zo al niet wenselijk, in ieder geval noodzakelijk, zeker gezien de beperkte middelen, waarover het Verbond beschikt. Dat betekent nog niet, dat de ruime doelstelling opgegeven moet worden (wellicht kan ze in iets moderner aandoende termen omschreven worden). Wel dient echter, op basis van de doelstelling, een bewuste keuze gemaakt te worden uit de objecten, waarmee het A.N.V. zich kan bezighouden, en deze keuze dient goed omschreven te worden. Het is hierin, dat de heer Huber lijnrecht staat tegenover de strekking, die thans in het A.N.V. de overhand heeft. Dit meningsverschil is fundamenteel. Immers, de heer Huber legt in de eerste plaats de nadruk op de taken van het A.N.V. in Nederland en t.a.v. de Noord-Nederlanders overzee. Hieruit vloeien dan bepaalde verhoudingen en verplichtingen ten opzichte van Vlaanderen en Zuid-Afrika voort. M.a.w., hij ziet het A.N.V. als een in wezen Noordnederlandse vereniging, die ook elders vertakkingen heeft.
De hieraan tegenovergestelde opvatting is, dat het A.N.V. weliswaar in principe een vereniging is, waarvan allen, ‘die tot de Nederlandse stam behoren, als die afstammelingen van personen, die daartoe behoren of hebben behoord’, deel kunnen uitmaken, maar dat de belangrijkste taak van het verbond in de praktijk dient te zijn: de integratie te bevorderen van het Nederlandse cultuurgebied in Europa en dat andere taken daar min of meer automatisch uit voortvloeien. M.a.w., het A.N.V. is overwegend een vereniging van Noordén Zuid-Nederlanders, die gezamenlijk ook een taak hebben t.o.v. van Nederlandstaligen - d.w.z. Noord-Nederlanders én Vlamingen - in den vreemde of daarmee verwante groepen. Wat het laatste betreft, denkt men natuurlijk onmiddellijk aan Zuid-Afrika. Het is er verre van, dat wij ons met Zuid-Afrika niet zouden moeten bemoeien, nu dit kennelijk bezwaren voor de overige werking oplevert. Het is evenwel duidelijk, dat de verhouding van Nederland en Vlaanderen, afzonderlijk en tezamen, tot Zuid-Afrika van een geheel andere orde is dan de verhouding tussen Nederland en Vlaanderen. Hoezeer het A.N.V. zich ook wil distanciëren van de ongenuanceerde zwartmakerij van Zuid-Afrika, die thans hoogtij viert, het is niet te ontkennen, dat het probleem Zuid Afrika als geheel - in de praktijk is het niet wel doenlijk altijd een scherpe lijn te trekken tussen de culturele aangelegenheden van de Afrikaners en de politieke problemen, waarmee deze cultuurgemeenschap te maken heeft -, het is niet te ontkennen, dat dit vraagstuk mede de onderlinge betrekkingen in A.N.V.-verband bepaalt. Ik zal daar op deze plaats niet verder op ingaan, mede omdat de redactie hoopt binnen niet al te lange tijd een speciaal nummer van Neerlandia te kunnen wijden aan Zuid-Afrika. In dit nummer zal aan de gehele Zuidafrikaanse problematiek aandacht besteed worden, en zal ook getracht worden de positie van
het A.N.V. ten opzichte van Zuid-Afrika nauwkeuriger te omlijnen.