Neerlandia. Jaargang 65
(1961)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
onze taal in zuid-vlaanderen
| |
Cosmopolitische pose der Nederlanders.Als oorzaken van de negatieve of op zijn best gereserveerde houding zullen we bij de Nederlanders vooral hun cosmopolitische pose en internationalistische kramp moeten signaleren. Het is bij ons helaas meer en meer gewoon geworden dat we een vreemde taal mooier vinden en liever spreken dan onze eigen taal. En al heeft dan in ons land onder de vreemde talen tegenwoordig het Engels verreweg de voorkeur, zodra men de kwestie Zuid-Vlaanderen aan de orde stelt, zijn terstond de meeste Nederlanders het erover eens, dat de Zuidvlamingen natuurlijk volledig moeten verfransen. Stel je voor, dat zij zich de kans lieten of hadden laten ontglippen zich een zo rijke cultuurtaal eigen te maken en in plaats daarvan zich bleven of waren blijven behelpen met dat armelijk, primitief boerentaaltje! Het zou een onvergefelijke zonde zijn tegen de Europese cultuurevolutie, want die moet vanzelfsprekend, zo luidt een gevestigde Nederlandse mening, altijd doorwerken ten nadele van de eigen taal.
Bij onze Vlaamse vrienden, ik maakte daar zoëven al melding van, is er immer voor de taalproblematiek van Zuid-Vlaanderen een welwillend gehoor en een ruime mate van medeleven met alle acties, die ten bate hiervan gevoerd worden. Doordat hun gebied ook geografisch en geologisch onmiddellijk met de Franse Noordwesthoek verbonden is, voelen zij zich in sterke mate met de Fransvlamingen verwant. Dit gevoel van verwantschap spreekt des te sterker, wanneer onze taalgenoten uit België in de provincie West-Vlaanderen wonen of daarvandaan afkomstig zijn. Het is dan ook geen wonder, dat juist in deze provincie ruim vier jaar geleden het initiatief genomen werd tot een verantwoorde en opbouwende actie ten bate van het verwante gebied over de Franse grens. Uit dit initiatief is als verblijdend resultaat tevoorschijn gekomen het cultureel tijdschrift ‘Ons Erfdeel’, dat zijn doelstelling als volgt omschrijft: ‘Voor Zuidvlaamse werking in Vlaams-Nederlands-Zuidafrikaanse samenwerking’. Door dit tijdschrift is de laatste jaren in de vier landen van de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap intensief en doeltreffend voorlichting gegeven over alles wat het stukje ‘Nederland in Frankrijk’ aangaat. | |
Pessimisme in Vlaanderen.Terecht en tijdig hebben de initiatiefnemers van ‘Ons Erfdeel’ het belang van deze voorlichting onder taalgenoten ingezien. Want ook in het eigen land bleven bij alle welwillendheid en meeleven vaak maar al te luid de stemmen van het pessimisme en het negativisme doorklinken. De dialectoloog Willem Pée kon als hoogste wijsheid over Zuid-Vlaanderen slechts verkondigen, ‘dasz die flämische Sprache in Französich-Flandern eine Niederlage erlitten hat’Ga naar eindnoot3), en ‘over afzienbare tijd... zal zijn teruggedrongen tot dicht bij de Belgische grens’Ga naar eindnoot4). En in het hierboven genoemde artikel van Raymond Brulez vinden we als ervaring van één enkel bezoek de conclusie, dat men in Zuid-Vlaanderen met Nederlands niet terecht kan. Wij laten het aan onze lezers over te concluderen of Brulez hiermee, evenals de hierboven aangehaalde taalgeleerde bedoelt: van het Nederlands in Frans-Vlaanderen komt niets terecht. Voor deze pessimistische en negativistische stemmen in Vlaams-België is een andere oorzaak voorhanden dan in Nederland. Waar de Nederlander doorgaans totaal onverschillig blijft voor het | |
[pagina 155]
| |
Het is duidelijk dat we hiermee het knelpunt van ons betoog naderen. | |
Nederlandse persstemmen.De heer Meijers gaat in zijn hierboven (noot 2) aangehaalde artikel zelfs zo ver, dat hij tegen alle dialectgeografische zienswijzen inGa naar eindnoot5) botweg ontkent, dat deze streek nog tot het Nederlandse taalgebied zou behoren. Wel spreekt hij dan - volkomen inkonsekwent - in de laatste alinea over ‘de strijd voor dat Nederlandse dialect ergens in het noorden van Frankrijk’, maar deze kleinerende aanduiding heeft hij kennelijk nodig om een laatste trap te geven aan die ‘grootnederlandse dagdromers’, die ‘heefhoofden’ en tamme idioten, die waarachtig in deze verlichte twintigste eeuw nog zouden denken aan een Nederlandse taal en cultuur van enige betekenis en verbreiding in Europa! Wanneer de heer Meijers hier op een dergelijk onverantwoorde wijze het argument van de ‘sneer’ mee laat spelen, heeft hij zich het odium van onze grote historicus Huizinga op de hals geladen, dat de ‘sneer’ geen eerlijk strijdmiddel in het betoog is. Eufemistisch gezegd (als popularisator van taalkundige problemen begrijpt de heer Meijers volkomen wat ik hiermee bedoel) moet ik dan ook concluderen, dat zijn artikel vol onjuistheden zit, die de kern van de problemen in Zuid-Vlaanderen op geen stukken na benaderen. Wanneer hij het heeft over ‘de strijd voor dat Nederlandse dialect’ aldaar, vergeet hij te vermelden dat al sinds 1952 het tijdschrift ‘Notre Flandre’ in het Nederlands en in het Frans een ononderbroken strijd voert ten behoeve van het onderwijs in de Nederlandse taal op alle scholen in Frans Vlaanderen. Het is hem daarbij blijkbaar volkomen ontgaan dat een officieel Frans bestuursorgaan, de gemeenteraad van Hazebroek, reeds in 1954 een verzoek tot de Regering in Parijs gericht heeft om op de lagere scholen in die gemeente Nederlands taalonderricht te mogen geven. Allemaal taalkundige dagdromers en culturele scherpslijpers, die gemeenteraadsleden van Hazebroek? En weet de heer Meijers ook niet, dat de ‘Vereniging van Vlaamse vrienden in Frankrijk’ in 1958 een verzoek van dezelfde strekking gericht heeft tot de president van de republiek, maar au met betrekking tet alle scholen van het gewest? Noch op het eerste, noch op het latere verzoek is enig antwoord binnengekomen. Het zou waarachtig aan zijn artikel een principiëler kleur geschonken hebben, als de heer Meijers van deze tegenwerking ten opzichte van het Nederlands in de hoogste Franse regeringskringen eerlijk en onverbloemd melding had gemaakt en hij zich niet had uitgeput in het debiteren van allerlei onzakelijke en dus schadelijke grapjes over Nederlandse en Franse parallellen bij persoons- en plaatsnamen. Dit alles zou nog niet zo erg zijn, als de heer Meijers met zijn artikel slechts zijn individuele stem vertolkte. Maar deze en dergelijke uitingen behoren in de Nederlandse dagbladen en tijdschriften helaas niet tot de uitzonderingen. In november en december van het vorig jaar verscheen een uiterst slecht gedocumenteerd en oppervlakkig artikel ‘Op Zoek naar de Taalgrens’ van de heer Gerton van Wageningen eerst in ‘Het Parool’ en daarna in de bladen van de verwante dagbladcombinatie ‘De Nieuwe Pers’. De schrijver had in dit artikel, evenals de heer Meijers in zijn hierboven gewraakte publikatie, totaal vergeten te vermelden hoe nà de streektaal van Zuid-Vlaanderen verwant is aan de aangrenzende Vlaamse en Zeeuwse dialecten. Op 14 februari van dit jaar ging ‘De Gooi- en Eemlander’ zich te buiten aan de onsmakelijke insinuatie dat het streven naar taalbehoud van de Vlaamssprekende minderheid in Noordwest-Frankrijk ‘dikwijls samenging met afscheidingspogingen en pro-Duitse politieke activiteit gedurende de tweede wereldoorlog’. En passant werd daarbij zelfs de bekende taalkundige dr. P.C. Paardekooper verdacht gemaakt door in zijn brochure ‘Nederland in Frankrijk’ oorlogsrancunes te suggereren. En het defaitisme stak wederom zijn kop op in een artikel van ‘Het Binnenhof’ van 9 september jl., waarin de schrijver, de eeuwenoude traditie getrouw, omtrent het Nederlands in Frans-Vlaanderen geen andere conclusie wist te trekken dan dat het ‘schielijk verdwijnen’ zou. Wat de heren prijzen, zullen de gekken wijzen! Bij dit alles is het bijzonder triest te constateren dat elke bonafide actie ten bate van het Nederlands in Zuid-Vlaanderen dezelfde tegenwerking, minachting en smaad ondervindt van een groot deel van de Nederlandse pers en officiële instanties als zij in Frankrijk moet ervaren van de in dat land gezaghebbende pers- en regeringsorganen. Ook hierbij komen wel zeer tragisch de bedroevende gevolgen aan het licht van het ontbreken van een verantwoorde Nederlandse cultuurpolitiek. Wat wij ten opzichte van Zuid-Vlaanderen doen, is in feite de Franse regeringsopvatting vertolken, deskundige of minder deskundige grootheden napraten en verder Gods water rustig over Gods akker voort laten kabbelen: doen alsof onze neus bloedt en ons oostindisch doofhouden voor het rechtvaardig oordeel, dat Frankrijk in zijn noordwesthoek reeds gedurende driehonderd jaar bezig is onze taal te ver- | |
[pagina 156]
| |
stikken en tot nu toe hardnekkig blijft weigeren haar het enig doeltreffende geneesmiddel toe te dienen: een verfrissende en vernieuwende injectie door een algemeen verbreid en op alle scholen in Zuid-Vlaanderen ingevoerd onderwijs in de verzorgde Nederlandse spreek- en schrijftaal. Zolang onze regering, al dan niet in samenwerking met onze Belgische Benelux-partners, dit niet duidelijk en vastbesloten bij de Franse regering aan de orde durft te stellen, zolang een belangrijk deel van onze kranten en tijdschriften blijft volharden in hun minachtende en minderwaardige bagatellisering van deze algemeen-Nederlandse taalkwestie, zolang zou ik het - helaas! - Raymond Brulez na moeten zeggen: de Zuidvlamingen zijn ‘schildwachten op verloren post’Ga naar eindnoot6). | |
Een taak voor ons taalonderwijs.Ook in ons taalonderwijs, dat overal in het Nederlandse taalgebied de stuwende kracht behoort te zijn tot een verantwoorde taalfierheid, zal het een en ander moeten veranderen alvorens de taalbewuste Zuidvlamingen zich volkomen verzekerd kunnen achten van de onvoorwaardelijke steun uit het kerngebied van onze taalgemeenschap. Het is er nog ver van af, zolang er in een op de Nederlandse kweekscholen gebruikte spraakkunstGa naar eindnoot7) over de streektaal in Noordwest-Frankrijk dwaasheden als de hier volgende worden gedebiteerd: ‘Dit “Vlamsj” wordt nu alleen maar gesproken en heeft zich slechts kunnen handhaven in de ondercultuur; geen enkele assimilatie met het Frans is mogelijk en daarom zal het “Vlamsj” wel uitsterven.’(spatiëring van mij - De V.). Als er ooit een zaak op een misleidende en fatale manier op zijn kop is gezet, dan is het wel hier! Want als de schrijvers van deze spraakkunst hun formulering in deze zin hadden gegeven, dat het ‘Vlamsj’ juist in dodelijk gevaar gekomen is door zijn voortdurende assimilatie aan het Frans, zouden zij het bij het rechte eind gehad hebben. Ieder, die de taalverhoudingen in Zuid-Vlaanderen enigermate kent, zal daar onmiddellijk voorbeelden van kunnen geven. Mij komen uit de dialectatlas van Pée en uit persoonlijke kennismaking met de streektaal de volgende woorden en wendingen in de herinnering: korrespondanzje (fra. correspondance) ‘aansluitende verbinding’; den adzjwang van den agricultuur (fra. l'adjoint de l'agriculture) ‘de wethouder van landbouwzaken’; den papiejon (fra. le papillon) ‘de vlinder’; den Koeverlie (fra. couvert-lit) ‘bedsprei’; de rotte (fra. la route) ‘de weg, in het bijz. hoofdweg’; de oede kombattanten (fra. les anciens-combattants) ‘de oudstrijders’. Men ziet hieruit onmiddellijk dat lidwoorden en voorzetsels nog geheel Nederlands gebleven zijn, maar dat er verder een bedenkelijke assimilatie aan het Frans blijktGa naar eindnoot8). Het is daarom dubbel betreurenswaardig, dat in bovengenoemde spraakkunst dit dodelijk gevaar niet gesignaleerd werd, en tevens volkomen onvermeld bleef dat er reeds nu in Zuid-Vlaanderen, nog zonder enige steun van een officieel onderwijs en met een nog slechts geringe morele en financiële steun van een aantal toegewijde vrienden uit Vlaams-België en Nederland, blijk gegeven wordt van pogingen om door invoering van de moderne Nederlandse schrijftaal boven de verfransende tendens in de gesproken taal uit te komen. | |
Nederlands in Zuid-Vlaanderen.Wie van onze lezers zal de bij dit artikel afgedrukte kopie van een Zuidvlaams raambiljet niet ‘luisterrijk’ vinden? Het werd in augustus van dit jaar gedrukt te Wormhout in Frans-Vlaanderen en ongeveer een week vóór het aangekondigde feest verspreid in deze streek èn in de aangrenzende Belgische provincie West-Vlaanderen. Laten criticasters nu niet zeggen dat op het biljet ‘FEST’ is afgedrukt en daarmee de waarde van dit hoopvolle teken wederom verkleinen. Ondergetekende kreeg slechts een drukproef in handen, en bovendien blijkt met het daaronder voorkomende ‘volksfeest’ alles in orde te zijn. Wanneer wij de hier gepubliceerde modern-Nederlandse propagandataal vergelijken met de taal van de in het begin en aan het eind van de 19de eeuw te Duinkerke en elders in Zuid-Vlaanderen gedrukte strooi- en aanplakbiljetten, behoeven we zeker niet van een achteruitgang te sprekenGa naar eindnoot9). Evenmin geeft de foto bij de molen van Kassel aanleiding tot weemoedige
Bij de oude Vlaamse molen te Kassel, augustus 1961. Iedere Nederlandstalige toerist krijgt in zijn eigen taal vlot en duidelijk informatie!
Foto: F. Niessen. overpeinzmgen. Het bord met de in het Nederlandse gestelde mededeling aan de bezoekers maakt stellig niet de indruk oud en vermolmd te zijn; de letters staan er duidelijk geschilderd op, de verse verf symboliseert eer vernieuwing dan verstarring. En wat denkt U van het in 1946 te Belle (fra. Bailleul) gerestaureerde kapelletje, waarop in de gevel in onberispelijk Nederlands is uitgebeiteld: Onze Lieve Vrouwe van het Leen? Zelfs in de tijd van de grootste verdachtmaking en onderdrukking van de eigen streektaal en het regionaal bewustzijn, vlak na de oorlog, durfde men met het Nederlands in de openbaarheid te treden. Ten opzichte van de elders in het stadje gevonden, veel oudere aanduiding ‘Notre Dame du Fief’ mogen we ook hier een vooruitgang signaleren. | |
Nederlands-Belgische initiatieven.Gelukkig schijnen er in de nabije toekomst gemeenschappelijke Nederlands-Belgische initiatieven verwacht te kunnen worden om de moeilijke positie van de taalbewuste Zuidvlamingen te verlichten. Uit de nobele en hartverwarmende woorden van senator R.G. Vandekerckhove, tijdens het laatste Nederlandse Congres aan de positie van onze taal in Frans-Vlaanderen gewijdGa naar eindnoot10), hebben we de gevolgtrekking kunnen maken dat het Nederlands-Belgisch cultureel akkoord zich met dit probleem zal gaan bemoeien. Tevens hebben we uit zijn woorden de zekerheid gekregen, dat we althans in één van onze landen op hoog niveau een pleitbezorger bezitten voor de rechten van het Nederlands in een gebied, dat de eeuwen door van onze taal en cultuurgemeenschap een onvervreemdbaar deel is geweest. Mogen ook in onze andere landen vele verantwoordelijke personen zich deze rechtvaardige zaak aantrekken, dan behoeven we over de toekomst van onze taal in Noordwest-Frankrijk niet te wanhopen. | |
[pagina 157]
| |
Taaltoestand in 1961.Hoe blijkt nu de taaltoestand in Frans-Vlaanderen anno 1961 te zijn? Uit het bovenstaande meen ik te kunnen afleiden: zorgwekkend, gevaarlijk, maar stellig niet hopeloos, zoals velen suggereren. Uit de door mij gepubliceerde foto's, en ook uit opschriften zoals op de gerestaureerde kapel te Belle kan men afleiden, dat men weer met het Nederlands voor de dag durft komenGa naar eindnoot11), en dat dit geschreven Nederlands stellig geen archaïstisene schrijftaal is. Op zijn minst mag men hieruit concluderen dat de initiatiefnemers tot deze publikatie zóveel kennis van het moderne Nederlands bezitten, of op zijn minst over zóveel deskundige informatie kunnen beschikken, dat zij niet met erbarmelijk prulwerk uit de bus komen.
Maar, zo zult u vragen, hoe staat het dan met de levende spreektaal? Die is, zoals ik hierboven met enige voorbeelden heb aangetoond, gevaarlijk door het Frans geïnfecteerd. Toch is mij bij een bezoek aan Zuid-Vlaanderen in augustus van het vorig jaar gebleken, dat ik in het bijzonder te Steenvoorde en te Gijvelde meer ‘Vlemsj’ op straat heb horen spreken en ook sneller en spontaner in de streektaal antwoord kreeg dan bij vorige bezoeken het geval was. Natuurlijk ontmoette ik ook nu aperte gevallen van onwil en onmacht, maar die zijn in deze merkwaardig-gecompliceerde taalsituatie niet te vermijden. Opvallend was in ieder geval, dat wij ook in de autobus van Steenvoorde via Hondschoote naar Gijvelde de streektaal hoorden gebruiken. Tien jaar eerder deden wij tijdens een busrit op een ander traject in Frans-Vlaanderen, van Coppenaxfort naar Broekburg in het uiterste westen, een heel andere ervaring op. Bij de bushalte hadden wij aanvankelijk een vlot hartelijk gesprek in het Vlaams gevoerd over allerlei zaken met een vrouw van ± 50 jaar, die ons o.a. meedeelde dat zij haar eerste communie in het Vlaams gedaan had en als haar mening te kennen gaf, dat het goed was Vlaams en Frans beide te kunnen spreken. De laatstgenoemde taal had zij echter blijkbaar voor het openbare vervoermiddel bestemd, want nadat zij in de bus tijdens de rit een pijnlijk stilzwijgen in acht had genomen, beantwoordde zij onze Nederlandse groet bij het uitstappen te Broekburg met de onberispelijk Franse afscheidsformule: ‘Bonjour m'sieu-dame, bon voyage’ In ieder geval staat ook deze vroegere ervaring in merkwaardige tegenstelling tot de latere, meer recente waarneming.
Uit het bovenstaande krijg ik de indruk dat er thans van een iets groter
Drukproef van een raambiljet in augustus van dit jaar gedrukt. Behalve de Franse parallelvorm van de plaatsnaam Ekelsbeke vermeldt dit biljet geen woord Frans. Een grote vooruitgang vergeleken bij de in Zuid-Vlaanderen in de 19de eeuw gedrukte stroot- en aanplakbiljetten.
onbevangenheid, van een ietsje meer genegenheid voor de streektaal sprake is dan tien à vijftien jaar geleden. Op de laatstgehouden Fransvlaamse cultuurdag te Waregem hebben mijn vrouw en ik een hartelijk en langdurig gesprek gevoerd met enige dames en heren uit Ekelsbeke. Zij kwamen allen fier en ongeremd met hun dialect voor den dag, en ook wanneer wij verzorgd Nederlands spraken, was er geen enkele begripsverwarring aan de orde. Integendeel, wij leerden van elkaar de typische verschillen èn overeenkomsten in klankpatroon en woordgebruik. Een van hen zei: ‘Hao je naor Aozebroek, je motter ma Vlamsj spreken en ze zun je verstaon’. Een aanduiding dat het Fransvlaamse streekcentrum Hazebroek nog niet zo ‘sterk verfranst’ is als velen menen. Het is mijn stellige overtuiging, dat deze grotere onbevangenheid van de Zuidvlamingen tegenover hun oorspronkelijke taal mede veroorzaakt is door de vriendschappelijke contacten met een kleine, maar toegewijde kring van vrienden uit België en Nederland. In dit verband mag met bijzondere onderscheiding de grote werkkracht en rechtschapen vriendschap van de heer André Demedts genoemd worden, de stuwende kracht van de cultuurdagen te Waregem, de onvoorwaardelijke vriend en helper van Zuid-Vlaanderen in deze gevaarlijke crisis van zijn taal- en volksgemeenschap. Tijdens deze contacten - laat de heer Meijers daar in ieder geval gerust over zijn! - komen er nooit hoogdravende frasen aan de orde. De Zuidvlamingen zijn noch hoogdravend noch ‘heethoofden’, zoals hij de taalbewusten onder hen meent te moeten karakteriseren. De heer Meijers bewijst met deze aanduiding slechts, dat hij de bevolking van Frans-Vlaanderen bitter slecht kent. Ik vraag me zelfs af, of hij wel ooit een voet in deze streek heeft gezet. Wij voor ons willen hier slechts deze vruchtbare suggestie aan toe voegen: als de Zuidvlamingen uit de eenvoudige en vriendschappelijke contacten met Belgische Vlamingen en Nederlanders de indruk hebben gekregen, dat door deze ‘buitenlanders’, in tegenstelling tot hun eigen Franse landgenoten, hun streektaal niet geminacht wordt, dan hebben wij alle kans hen mee te krijgen voor een evoluering van hun dialect in de richting van de Nederlandse cultuurtaal. Deze weg zal uiteindelijk de streektaal in Zuid-Vlaanderen moèten gaan, als het gewest zelf in groter Europees verband zijn indentiteit zal willen behouden. In deze Europese zin heeft trouwens de bekende Duitse taalgeleerde Leo Weisgerber over de verhouding streektaal: cultuurtaal behartigenswaardige dingen gezegdGa naar eindnoot12). | |
[pagina 158]
| |
Nederlandse cursussen.In dit verband krijgt het onderwijs in het verzorgde algemeen Nederlands, zoals dat nu nog slechts aan enkele middelbare scholen in Zuid-Vlaanderen gegeven wordt, een buitengewoon belangrijke betekenis. Laten alle spotters en criticasters, alle pessimisten en defaitisten er goede nota van nemen, dat het gebeurt op basis van uiterste vrijwilligheid, buiten de normale schooluren om en met geen andere officiële toestemming dan die van de Franse onderwijsinspectie voor de cursus van de heer Robert Victoor aan de middelbare school te Kapelle bij Duinkerke. De resultaten na bijna twee jaar werken op deze school zijn in ieder opzicht bemoedigend te noemen: in de vier klassen neemt het grootste deel van de leerlingen aan de lessen deel, en zij hebben voortdurend contact, zowel schriftelijk als door schooluitwisseling, met Nederlandse scholen in Naaldwijk en in Deventer. Aan het college te Sint-Winoksbergen maakt lic. Daled (uit een geluidsband van één van zijn lessen is mij dit gebleken!) voor zijn hoofdzakelijk uit Vlaamstalig milieu afkomstige jongens vanzelfsprekend vaak gebruik van het autochtone dialect als hulpmiddel en brug naar de Nederlandse cultuurtaal. Ook hier hebben de lessen, ondanks typische moeilijkheden, een bevredigende voortgang. Wat voor reden hebben wij dan over Zuid-Vlaanderen de doodsklok te luiden? Uit bovenstaande beschouwingen is wel duidelijk geworden, dat het voor de alarmklok de hoogste tijd is. Wie echter zijn onheilspellende tonen niet miskent, kan wellicht in de komende jaren in Zuid-Vlaanderen een gunstige wending in het leven van onze taal verwezenlijkt zien. Daarom durven wij alle werkers op dit terrein van harte toeroepen: blijf rustig en onverdroten voortdoen, laat de honden blaffen en... alles sal reg kom! |
|