Elfde conferentie
der Nederlandse Letteren
Zoals wij in het vorige nummer van dit blad reeds vermeldden, werd op 17 en 18 november 1961 in het Rubenshuis te Antwerpen voor de elfde maal de Conferentie der Nederlandse Letteren gehouden.
Het algemene thema van de conferentie was: ‘de maatschappelijke positie van de schrijver’.
In de algemene resolutie die werd aangenomen, wordt vastgesteld dat ‘ondanks de herhaalde malen geuite klemmende bezwaren tegen de cultuurbelemmerende heffing van een overdrachtstaxe op het boek in Belgie, deze in de loop van dit jaar nog aanzienlijk werd verhoogd. Zij spreekt de verwachting uit, dat ter gelegenheid van de op handen zijnde herziening van de fiscale wetgeving in België in een vrijstelling voor het boek voorzien zal worden’.
Er werd ook aangedrongen op uitwisseling van literaire sprekers voor het middelbaar onderwijs.
Verder hebben de secties afzonderlijk een aantal resoluties aangenomen. Wij vermelden hiervan het volgende: De sectie Letterkunde dringt er op aan, dat de verenigingen van Letterkundigen opgave zullen doen van schrijvers, die bereid zijn om in een vreemde taal over Nederlandse letterkunde te spreken. Deze lijsten zouden aan de buitenlandse posten dienen te worden overgemaakt met het verzoek ze o.a. mede te delen aan de literaire faculteiten van de universteiten.
Tijdens de conferentie is tevens vastgesteld, ‘dat de televisie in Nederland nog niet in staat blijkt te zijn, in ‘gelijke mate als in België belangstelling te kweken voor het boek’.
In de sectie toneel is erop gewezen, dat er in het Nederlandse taalgebied geen opleiding bestaat voor de Nederlandse toneelschrijver. De sectie is van oordeel, dat zulk een instituut eerst in leven kan worden geroepen, wanneer er een studie is gemaakt van wat in het buitenland op dit terrein is bereikt.
Zij verzoekt de beide regeringen: een aantal toneeldeskundigen in staat te stellen rapport uit te brengen over de in het buitenland toegepaste methoden en, voor zover dit niet geschied is, een aantal beurzen beschikbaar te stellen aan toneelschrijvers om gedurende tenminste een half jaar de cursus aan een buitenlands ‘drama-departement’ mee te maken.
De conferentie acht het voor de erkenning van de dramatische auteurs van belang, dat, zoals in België, ook in Nederland een driejaarlijkse prijs voor de Nederlandse toneelschrijfkunst wordt ingesteld.
De conferentie dringt er ten slotte bij de beide regeringen op aan, op korte termijn een werkcommissie in te stellen, bestaande o.a. uit schrijvers, uitgevers, bibliothecarissen en deskundigen op het gebied van het auteursrecht, die het mogelijk zal maken de bevoegde ministers in beide landen voorstellen te doen over de toepassing van uitleenrecht van boeken als onvervreemdbaar auteursrecht.
Tot slot verwijzen wij naar het uitvoerig verslag opgenomen in het december nummer 1961 van ‘Gedeeld Domein’.