B. Personen uit de Nederlandse geschiedenis.
1. | Wie was Johan van Oldenbarnevelt? |
2. | Wie was de graaf van Leicester? |
3. | Wie was Maurits? |
4. | Wie was Johan de Witt? |
5. | Wie was Willem III? |
6. | Wie waren De Ruyter, vader en zoon Tromp, Piet Hein? |
7. | Wie was Jan Rudolf Thorbecke? |
8. | Wie was Abraham Kuyper? |
9. | Wie was Pieter Jelles Troelstra? |
10. | Wie was Herman Johan Schaepman? |
11. | Wie was Groen van Prinsterer? |
12. | Wie waren de Nederlandse koningen in de 19e eeuw? Noem ze op in chronologische volgorde. |
13. | Wie waren de Nederlandse koningen in de 20e eeuw? |
Er zijn 25 antwoorden. Geen enkele van die antwoorden zou, naar Noord-Nederlandse maatstaven, op het toelatingsexamen tot de middelbare school voor een voldoende in aanmerking komen. Maar ook als men - zoals ik in de hier volgende bespreking doe - als maatstaf zou aanleggen, dat een antwoord op een vraag voldcende is, als de ondervraagde een vage notie heeft, waarover of waarom het gaat, dan nog geeft het reseltaat te denken, als we voor ogen houden, dat de candidaten later geschiedenisonderwijs zullen moeten geven.
Eerst de vragen over de gebeurtenissen en feiten. De eerste drie vragen werden nog het minst slecht beantwoord. Er werden tenminste antwoorden op gegeven. Allicht, zal men zeggen, want het betreft hier ook de Belgische geschiedenis. Het zal Prof. Geyl evenwel bedroeven, dat slechts 6 van de 25 vermeldden, dat ook Zuid-Nederlandse gewesten bij de Unie van Utrecht betrokken waren. Eén van hen situeerde de gebeurtenis nog ± 50 jaar verkeerd. Vraag 2 werd door de meesten redelijk beantwoord, althans in zoverre, dat ze een definitie konden geven van het stadhouderschap vóór de afval van Spanje, niet van het ambt in de Republiek. Vraag 3 leverde ook niet zoveel moeilijkheden op. Alleen werden de aartshertogen Albert en Isabella nogal eens ten tonele gevoerd. Vraag 4: Een enkeling had een vage notie, dat de stadhouderloze tijdperken in de 17e eeuw - sommigen ook: 16e eeuw - moesten zijn. De 18e eeuw viel geheel buiten de gezichtskring. Enkelen meenden ook, dat de Oranjes juist in die periodes alle macht aan zich trokken. Eén situeerde ze zelfs in de vroege Middeleeuwen, toen er geen steden waren. Eén antwoord is, afgezien van de datering, goed. Op vraag 5 antwoordden twee min of meer juist, sommigen dachten dat de in de Staten-Generaal vertegenwoordigde gewesten de generaliteitslanden waren. Eén zelfs stelde het voor als een soort Europees bondgenootschap.
Vraag 6 was kennelijk onzuiver geformuleerd. Een aantal antwoorden luidden, dat het oorlogen samen met Engeland tegen Spanje waren. Enkelen hadden wel het idee, dat het handelsoorlogen waren, maar slechts bij uitzondering werden ze enigszins juist gedateerd (de 18e eeuw niet meegerekend). Eén haalde hierbij de namen van De Wit en De Gruyter aan, nu ja, een begripsverwarring, die ook in Nederland wel eens voor zal komen. Verder heeft de tocht naar Chatham kennelijk vrij wat indruk gemaakt. ‘De Ruyter - soms ook Tromp - beschiet Londen’, komt nogal eens voor. Vraag 7 kende niemand. Eén dateert dan de definitieve scheiding van Noord en Zuid, een ander het begin van de Spaanse successieoorlog, weer een ander de beeldenstorm, maar dit zijn per slot van rekening niet in de eerste plaats lacunes in de kennis van de Noord-Nederlandse geschiedenis.
Vraag 8, de Patriotten, werd door velen wel beantwoord (o.a. vrijheidsstrijders, opstandelingen tegen Frankrijk), maar ook niet meer dan dat. Vraag 9, de Bataafse republiek betreffend, gaf aanleiding tot veel misverstand. Sommigen beantwoordden haar behoorlijk, maar de meesten van hen, die althans een antwoord gaven, dachten aan Batavia, een vroegere Indonesische vrijheidsstrijd, terwijl een enkeling meende, dat een deel van Noord-Nederland zich van de rest afscheurde; één hield het voor een ‘Engels-Bataafs bewind’ over België.
Vraag 10, 1848, herinnerde enkelen aan sociaal-economische onlusten en hervormingen (hongerjaar). Eén meende zelfs, dat een mislukte veldtocht tegen België beraamd werd, een ander vermoedde iets van een barrièretractaat. Eenmaal viel de term ‘politieke hervormingen’. De overgrote meerderheid: blanco.
Vraag 11 tenslotte: bij de meerderheid een vraagteken. Enkelen meenden, dat het de Nederlandse tegenstanders van de revolutie van 1830 waren, één zag er een ‘politieke partij voor industriële welvaart’ in (minister Zijlstra?), sommigen wisten inderdaad, dat de anti-revolutionairen tegen de beginselen van de Franse revolutie waren gekant, één hield hen voor conservatieven (we zullen er niet over twisten, of dat al dan niet juist is), maar het woord calvinisten of gereformeerden is niet gevallen. Tot zover de eerste rij vragen.