[Nummer 9]
Onze kennis van de geschiedenis
Vader van twee Vaderlanden?
Het besef, te behoren tot een bepaalde natie, berust voor een deel op het bezit van een gemeenschappelijk verleden. Welk een flauwe notie de doorsnee inwoner van een land ook heeft van zijn vaderlandse geschiedenis, welke foutieve of verdraaide voorstellingen ook, er zijn toch bepaalde gebeurtenissen, jaartallen, personen, die hem onmiddellijk vertrouwd in de oren klinken, als hij ze hoort. Deze ‘familiariteit’ bepaalt mede zijn nationaal besef.
Wil een grootnederlandse cultuurgemeenschap in de toekomst wat meer zijn, dan het bezit van enkelingen, dan zal ook de geschiedenis van de ‘stamverwant’ de gemiddelde Vlaming en Noord-Nederlander althans iets moeten zeggen. Wat meer gemeenschappelijke historirische herinnering dan alleen Willem van Oranje en Koning Willem I lijkt toch niet ongewenst.
Een aantal jaren geleden is onder auspiciën van de Gemengde Technische Commissie ter uitvoering van het Nederlands-Belgisch Cultureel Accoord eens nagegaan, door Nederlandse deskundigen, wat de geschiedenis- en aardrijkskundeboeken van de Belgische Middelbare scholen over Noord-Nederlandse geschiedenis en aardrijkskunde en door Belgische specialisten, wat de Nederlandse Middelbare schoolboeken over Belgische geschiedenis en aardrijkskunde bevatten. Het resultaat van het onderzoek was, wederzijds, niet bepaald bemoedigend. Afgezien van de ruimte, die besteed werd aan de geschiedenis van het andere land - nogal wisselend, maar nooit teveel -, was, de goede boeken niet te na gesproken, het aantal fouten, halve fouten, scheve of halfscheve voorstellingen, niet bepaald gering.
Dit nu ter inleiding van de bespreking door twee van onze redacteuren van een tweetal steekproeven, die onlangs gedaan werden onder resp. Nederlandse en Vlaamse aspirant-leraren naar hun kennis van de geschiedenis van het andere land. De beide groepen van geënquêteerden kunnen niet geheel op één lijn gesteld worden. De Vlamingen hadden bijna één jaar studie achter de rug in de hogere sectie van een Normaalschool, waar ze opgeleid worden - de studieduur bedraagt twee jaar - om in de drie laagste klassen van de middelbare school les te geven in Nederlands en geschiedenis. Dit soort leerkrachten - regenten - kent het onderwijs in Nederland niet. De Nederlanders waren echter studenten in de geschiedenis, die voor het merendeel nog geen candidaatsexamen afgelegd hadden. De antwoorden van deze laatsten zijn beslist beter, maar dit is te verklaren uit de omstandigheid, dat hun opleiding verder gevorderd was. Het zou misschien beter geweest zijn de enquête ook te houden onder Vlaamse universiteitsstudenten. Niettemin menen we er goed aan te doen de resultaten van beide enquêtes hier te bespreken. Ze illustreren de noodzaak van een heroriëntering van het geschiedenisonderwijs, althans wat de vaderlandse geschiedenis in Nederland en Vlaanderen betreft, beter dan de meest geleerde betogen dat zouden doen.