Neerlandia. Jaargang 65
(1961)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
De toekomst van het A.N.V.Ga naar voetnoot*Het A.N.V. is de oudste van de verenigingen en instellingen die zich op een Grootnederlands standpunt plaatsen. Artikel twee van de statuten stelt de doelstelling van het verbond overigens ruimer: ‘Het Algemeen Nederlands Verbond beoogt verhoging van de geestelijke, zedelijke en stoffelijke kracht en versterking van het bewustzijn der onderlinge verwantschap, zowel van allen, overal ter wereld, die tot de Nederlandse stam behoren, als van die afstammelingen van personen, die daartoe behoren of hebben behoord, die het stambewustzijn niet hebben verloren.’ Niettemin behoort in de werking van het A.N.V. de versteviging van de banden tussen Nederland en Vlaanderen centraal te staan. Het A.N.V. behoort bovendien de centrale te zijn van het Nederlandse eenheidsstreven. Van deze twee stellingen wil ik in mijn betoog uitgaan. Wat de eerste stelling betreft, sedert enkele jaren staat de Groot-Nederlandse werking van het A.N.V. inderdaad weer meer centraal. U weet allen, dat dit jarenlang niet zo geweest is. Wat daarvan de oorzaak was, zal ik in het midden laten, omdat het uit-de-sloot-halen-van-oude-koeien onvermijdelijk uitloopt op geredetwist over de vraag, door wiens schuld deze beesten in het water zijn terecht gekomen. En dit zou vrij zinloos zijn. De tweede stelling - het A.N.V. behoort de centrale te zijn van het Nederlandse eenheidsstreven - geeft, we behoeven het ons niet te ontveinzen, bepaaldelijk niet een thans bestaande werkelijkheid weer. Integendeel: de werking van het A.N.V. vormt maar een klein deel van alle initiatieven om Noord-Nederland en Vlaanderen nader tot elkaar te brengen, laat staan, dat het A.N.V. deze initiatieven zou coördineren, er het middelpunt van zou zijn. | |
Achtergronden.Vroeger, vóór de eerste wereldoorlog, was dat wel het geval. Het A.NV. voldeed toen aan een kennelijke behoefte, nl. vorm te geven aan een Nederlands nationaal bewustzijn, dat zich niet beperkte tot een staatsbewustzijn. Het A.N.V. is niet zo maar uit de lucht komen vallen. Sedert 1849 vonden reeds de Nederlandse Congressen plaats. De opleving van de Vlaamse Beweging ging gepaard met een verdieping van de Groot-Nederlandse inslag van die beweging. Het is dan ook niet toevallig, dat het een Vlaming was, die de stoot gaf tot de oprichting van een Algemeen Nederlands Verbond. Het was ook in die tijd, einde 19de eeuw, dat het nationalisme - en laat ons eraan toevoegen het nationale chauvinisme - zich in de verschillende Europese landen heftig uitte. Het voorbeeld van de Alliance Française en van het Alldeutsche Verband, die beide uit deze periode dateren, zal de oprichters van het A.N.V. ongetwijfeld mede voor ogen hebben gestaan. Al deze verenigingen beperkten, in principe althans, het nationalisme niet tot staatsnationalisme, al stelden het Alldeutsche Verband en de Alliance Française zich doorgaans in de praktijk natuurlijk wel in dienst van resp. de Duitse en de Franse staat. De bloei van het A.N.V. in Noord-Nederland kwam, dunkt me, niet alleen en misschien zelfs niet in eerste instantie, voort uit een Groot-Nederlands bewustzijn, maar veeleer uit een verhevigd Noord-Nederlands nationaal bewustzijn, dat zich, als een weliswaar flauwe afspiegeling van het nationalisme elders in Europa, in deze tijd toch zeer zeker in het Noorden deed gelden. Hieruit vloeide haast vanzelf een ruimere aandacht voort voor Nederlandstaligen buiten de Nederlandse staatsgrenzen. De betekenis van de toenmalige Zuidafrikaanse kwestie in deze behoeft nauwelijks onderstreept te worden. In zekere zin is het A.N.V. dus de Nederlandse resultante geweest van een Europese tijdstroming, m.a.w. het Verbond heeft het nationale bewustzijn niet opgewekt, maar was er zelf een uiting van (en werkte vervolgens uiteraard weer stimulerend op de verbreiding van dat bewustzijn). Welnu, een voedingsbodem, als hiervóór geschetst, is thans niet of in veel en veel mindere mate aanwezig. In Europa is het nationalisme weliswaar nog een latente macht, maar het is niet meer de overheersende gedachtenstroming van weleer. Het spreekt dan ook haast vanzelf, dat een beroep op nationale sentimenten in Noord-Nederland bijzonder weinig weerklank vindt. Men kan dit betreuren of niet, de taal en de toon van het oude A.N.V., zoals men die in vergeelde jaargangen van Neerlandia aantreft, zeggen de gemiddelde Noord-Nederlander van deze tijd niets. Ik bemerk dat het beste, wanneer ik met mensen uit mijn omgeving spreek over het Vlaamse vraagstuk. De enige argumenten, die aanslaan, zijn sociale argumenten. Wil het A.N.V. in het Noorden iets van zijn vroegere betekenis terugkrijgen, dan zal het aansluiting moeten vinden met moderne gedachtenstromingen. Wil het echter alleen maar appelleren aan de nationale gevoelens van de Noord-Nederlanders, teneinde ‘een gerechtvaardigde trots op land en volk aan te kweken’, dan moet het niemand verbazen, als dit appèl onbeantwoord blijft. Piet Hein, Tromp en De Ruyter hebben bij de jeugd plaats gemaakt voor de ruimtevaart. Erkent het A.N.V. dit elementaire feit niet, dan is de enige toekomst, die het in het Noorden heeft, een vaderlandse club van pruttelende oude heren te worden. In Vlaanderen hangt de bloei van het A.N.V. ten nauwste samen met de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging. Het Verbond heeft vóór 1914 in die beweging een zekere, niet onbelangrijke, rol gespeeld als de organisatie, waarin liberale en katholieke flaminganten elkaar vonden. Het was in de schoot van de Groot-Nederlandse beweging, dat de actie voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit een aanvang nam, 'nl. tijdens het Nederlandse Congres, dat in 1896 te Antwerpen plaats vond. Het A.N.V. recruteerde in Vlaanderen zijn aanhang en vooral zijn leiding onder de actieve Vlaamsgezinden. Ná 1914 is de Groot-Nederlandse betekenis van het A.N.V. verminderd, hetgeen ons, achteraf gezien, niet buitenmate behoeft te verbazen. Immers, waar in Vlaanderen het merendeel van de A.N.V.'ers behoorde tot de radicaal-flamingantische vleugel, die het aanzien heeft gegeven aan het activisme, was de structuur van het verbond in Noord-Nederland in feite geheel anders, bestond het daar uit gematigde vaderlanders, die allesbehalve bewogen werden door zoiets als een Nederlands irredentisme ten opzichte van Vlaanderen. Het activisme vond bij het hoofdbestuur van het A.N.V. dan ook geen sympathie, laat staan ondersteuning. Zij, | |
[pagina 63]
| |
die het activisme wél wilden steunen, hebben zich afgescheiden en de Dietse Bond gesticht. Wat later, na de oorlog, richtten de studenten het Diets Studentenverbond op. Ik wil de geschiedenis van heel die periode tussen de twee wereldoorlogen niet ophalen. Het zij voldoende aan te stippen, dat het zwaartepunt van de Groot-Nederlandse beweging, van een radicaler, meer politiek gerichte, Groot-Nederlandse beweging, tussen de oorlogen buiten het A.N.V. kwam te liggen. Dit was onvermijdelijk, hoezeer die onvermijdelijkheid, gezien de loop die de zaken genomen hebben, ook achteraf te betreuren valt. Tussen de oorlogen vervulde het A.N.V. vooral de functie - en dit wellicht meer dan voorheen -, die ik in het begin van dit betoog heb aangeduid, als de n.m.m. secundaire functie van het Verbond. nl. een band te vormen met Nederlanders en stamverwanten elders in de wereld. Het is wel duidelijk, dat, na het onafhankelijk worden van de belangrijkste Nederlandse koloniën, de taak van het A.N.V. in dit opzicht ten zeerste heeft ingeboet. Alleen met Suriname en de Antillen zijn banden blijven bestaan. Zolang er bij emigranten behoefte bestaat aan contact met hun vroegere vaderland, zal het Verbond iets voor hen moeten doen, maar die behoefte zal na verloop van tijd steeds minder worden. Verder is er nog de verhouding tot Zuid-Afrika. Het A.N.V. zal ertoe kunnen en moeten bijdragen om in Nederland en Vlaanderen over bepaalde Zuidafrikaanse politieke vraagstukken, die de gemoederen ten zeerste bezig houden, een gedachtenwisseling tot stand te brengen, wat minder eenzijdig dan de thans plaats vindende discussie, die soms het karakter van een vrij bedenkelijke hetze lijkt aan te nemen. Om dit laatste te erkennen, behoeft men nog geen bewonderaar van het Zuidafrikaanse rassenbeleid te zijn. De Afrikaners mogen overigens niet verwachten, in het A.N.V. een spreekbuis voor hun apartheidspolitiek te vinden. Het spreekt van zelf, dat Zuid-Afrika, zolang het een verlangen gevoelt de culturele banden met Nederland en Vlaanderen te verstevigen, op het A.N.V. moet kunnen rekenen. Het behoeft geen betoog, dat activiteiten als de boekverspreiding voortgezet en zo mogelijk uitgebreid moeten worden. Er dient ruime aandacht aan Frans-Vlaanderen geschonken te worden. De belangrijkste taak van het A.N.V. ligt evenwel - dit kan niet genoeg beklemtoond worden - op het Groot-Nederlandse vlak. | |
Balans.Alvorens hier nader op in te gaan, zal ik pogen in het kort een balans op te maken van de huidige Groot-Nederlandse activiteiten. Waar staan we nu met de Noord-Zuidintegratie? In de eerste plaats moeten we dan vaststellen, dat er, vergeleken met de situatie van van vóór de tweede wereldoorlog, zeer veel veranderd is, en dat grotendeels ten goede. De tot standkoming van de Benelux en de hartelijke betrekkingen tussen Nederland en België hebben heel wat dingen mogelijk gemaakt, die vóór de oorlog ondenkbaar waren. Onder auspiciën van het Nederlands-Belgisch Cultureel Akkoord is op het officiële vlak veel verwezenlijkt; meer dan men gewoonlijk beseft, omdat de Gemengde Technische Commissie ter uitvoering van het accoord nu eenmaal niet aan de weg timmert. Men leze het artikel van Dr. H.J. de Vos in het meinummer van Neerlandia er maar op na. Deze Nederlands-Belgische samenwerking is in de praktijk voor 95 pct. een Nederlands-Vlaamse samenwerking. Verder is er de Conferentie van de Nederlandse letteren, die in het afgelopen najaar voor de tiende maal heeft plaatsgevonden. Men kan op de resultaten, die het werk van de Conferentie heeft opgeleverd, kritiek uitoefenen, men kan evenwel niet ontkennen dat er resultaten zijn geboekt. Vermelding verdient ook het werk van Dr. A. Mariën, de Belgische culturele attaché in Den Haag. Wat door de Beneluxakkoorden tot stand gebracht werd op het gebied van de economische integratie is mede van groot belang voor de betrekkingen tussen Nederland en Vlaanderen. Tot zover de officiële samenwerking. Op het particuliere vlak noem ik slechts het werk van de volkshogescholen, de Groot-Kempische Cultuurdagen, de studentencongressen, de Cultuurdagen van het Erasmusgenootschap, dat thans deel uitmaakt van het A.N.V., allerlei particuliere uitwisselingsinitiatieven, de gezamenlijke publicatie van tijdschriften, de werking van het genootschap ‘De Nederlanden in Europa’, dat met beperkte, te beperkte, middelen poogt een Nederlands-Vlaams samenspel op diverse terreinen tot stand te brengen. Als men een dergelijke balans opmaakt, dan lijkt het alles bij elkaar toch vrij indrukwekkend. Ik zal ook de laatste zijn om te ontkennen, dat er vruchtbaar werk gedaan is, maar de vraag is, in wat voor verhouding het totaal van al deze initiatieven staat tot het totaal van de maatschappelijke activiteiten, waarbij geen sprake is van Nederlands-Vlaamse contacten. En dan ziet de balans er heel anders uit. Dan springt het gescheiden naast elkaar leven van de Vlaamse en de Noordnederlandse gemeenschap bijzonder sterk in het oog. Het enige gebied, waarop sprake is van een redelijke eenheid is dat van de letterkunde. Maar het onderwijs in al zijn geledingen, het sociaal-culturele werk, de wetenschap, om ons tot de culturele sector te beperken? Men zou weliswaar een illusie koesteren door te menen, dat binnen een afzienbare toekomst een volledige versmelting van de twee varianten van de Nederlandse cultuurgemeenschap, in al hun aspecten, mogelijk zou zijn, - een Nederlandse eenheid in die zin zal wel nooit te verwezenlijken zijn -, maar de balans van de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen is, ook zonder dat men een dergelijke maatstaf aanlegt, toch zeker niet rooskleurig te noemen. Ik heb de indruk, dat we in bepaalde opzichten zelfs minder ver zijn dan vóór de eerste wereldoorlog het geval was. Bladerend in de Handelingen van de Nederlandse Congressen viel het me op, dat die congressen tevens vakcongressen waren, van bibliothecarissen, boekhandelaren, uitgevers, filologen. Het verslagboek van het laatste congres - dat van 1912 - beslaat zelfs 720 blz. Deze activiteiten vinden thans grotendeels gescheiden plaats. De bibliothecarissen b.v. hadden in de tijd van de Nederlandse Congressen noch in Noord-Nederland, noch in Vlaanderen eigen organisaties. Ze ontmoetten elkaar op de Nederlandse Congressen en bespraken daar hun vakproblemen. Bovendien is er nog dit: Vroeger was het aantal congressen en publieke manifestaties op cultureel en ander gebied, veel en veel geringer in aantal dan in onze huidige, steeds gecompliceerder wordende maatschappij. Een manifestatie als het Nederlandse Congres had dus in 1912 veel meer betekenis dan het nu, gesteld dat het op dezelfde grote schaal zou plaats vinden, zou kunnen hebben. Toen sprong het in het oog als één van de zeer belangrijke gebeurtenissen van het jaar, nu zou het slechts één van de grote congressen, festivals e.d. zijn. In het verenigingsboekje, uitgegeven door het | |
[pagina 64]
| |
departement van O., K. en W., worden in het eerste hoofdstuk 146 Nederlandse of buitenlandse, maar ook in Nederland werkzame, organisaties opgesomd, die zich met internationale samenwerking op cultureel gebied - in de wijdste zin van het woord - bezig houden. Hoeveel van die verenigingen zouden er 60 jaar geleden geweest zijn? Het voorgaande moge duidelijk maken, dat de gecompliceerdheid van ons maatschappelijk leven, dat de vele en veelsoortige activiteiten, welke de energie opslorpen van de mensen, die zich om maatschappelijke aangelegenheden bekommeren, de uitbouw van een Groot-Nederlandse beweging op een enigszins grote schaal bijzonder bemoeilijken. Deze bezwaren zouden nog niet zo groot zijn, als een Groot-Nederlands besef in brede lagen van de bevolking zou leven. Dat is echter noch in Nederland, noch in Vlaanderen het geval. Een Groot-Nederlandse beweging, die zelfstandig zou opereren, zou thans nog veel meer dan vroeger zich bewegen aan de periferie van het maatschappelijke leven. Maar zonder Groot-Nederlandse beweging gaat het ook niet. Het is toch wel tekenend, dat het gros van alle Nederlands-Vlaamse samenwerking plaats vindt op 't officiële vlak, nl. onder auspiciën van de Nederlands-Belgische Culturele Commissie. Dat dit mogelijk is als gevolg van de goede betrekkingen tussen de staten Nederland en België is verheugend - we kunnen hierop niet voldoende de nadruk leggen -, maar het is niettemin een bedenkelijk verschijnsel, dat op het particuliere vlak daar zo betrekkelijk weinig tegenover staat. Dit constaterende, zal een ieder begrijpen, dat bepaalde Groot-Nederlandse opvattingen, zoals die tussen de oorlogen opgeld deden, alleen maar een nadelige uitwerking kunnen hebben, omdat ze vijandig zouden staan tegenover de krachten, die thans nog het meest de samenwerking tussen Noord en Zuid daadwerkelijk bevorderen, nl. de Nederlandse staat en de Belgische staat. Een Groot-Nederlandse beweging zal dus altijd nauw moeten aansluiten bij de integratie, zoals die in Benelux gestalte vindt. | |
Mogelijkheden.Ik zei, dat het zonder een Groot-Nederlandse beweging niet gaat. Wat moet het kleine hoopje mensen, dat overtuigd is van de noodzakelijkheid van een zo groot mogelijke samenwerking tussen Noord-Nederland en Vlaanderen, dan doen? Wat kan er gedaan worden, als de uitbouw van een zelfstandige Groot-Nederlandse organisatie door al de factoren, die ik genoemd heb, zo buitengewoon moeilijk geworden is? Dat brengt ons tot de vraag, die ik in het begin stelde, nl. dat een Groot-Nederlandse beweging aansluiting moet vinden bij de moderne Europese gedachtenwereld. En dat is niet het 19de eeuwse nationalisme, waaruit de Groot-Nederlandse gedachte oorspronkelijk voortgekomen is. We zullen integendeel moeten uitgaan van het denkbeeld van de Europese integratie, waardoor de zelfstandigheid van de afzonderlijke staten steeds meer aan betekenis zal inboeten. De integratie van de cultuurgemeenschappen, die verdeeld leven over verschillende staten, zal zodoende mogelijk gemaakt moeten worden. Als we hiervan uitgaan, dan zullen we gehoor kunnen vinden, weliswaar niet in die zin, dat een Groot-Nederlandse beweging als zodanig in staat zou zijn een grote aanhang te verwerven, maar we kunnen wel begrip vinden bij die personen en instellingen, die open staan voor het beginsel van de supra-nationale integratie. De ervaringen, die o.a. het genootschap ‘De Nederlanden in Europa’ tot dusver bij zijn werk - helaas nog op te bescheiden schaal - in dit opzicht heeft opgedaan, is zeer zeker bemoedigend. In hun eigen belangen- of belangstellingssfeer zijn personen en instellingen, zonder dat er iets van een Groot-Nederlandse ideologie bij te pas komt, bereid tot samenwerking, tot praktische samenwerking, in Groot-Nederlandse zin. Integratie van instellingen op zoveel mogelijk terreinen van het maatschappelijk leven, het is de enige mogelijkheid om resultaten te bereiken. Een Nederlands eenheidsbesef zal dan vanzelf moeten groeien. | |
Taak A.N.V.Wat is hierin de taak van het A.N.V.? Heeft het A.N.V. een toekomst? Het één hangt met het ander samen. Het A.N.V. heeft naar mijn mening als de zelfstandige vereniging, die het nu is, geen toekomst, althans niet een toekomst, die de moeite van veel inspanningen waard is. Het lijkt me onmogelijk om, zeker in Noord-Nederland, maar toch ook in Vlaanderen, een zó actief verenigingsleven op Groot-Nederlandse basis op te bouwen, dat het een werkelijke invloed op politiek en maatschappelijk gebied uitoefent. Er zijn echter tal van verenigingen, vooral in de culturele sector, die bereid zouden kunnen zijn hun activiteiten mede in een Groot-Nederlands perspectief te plaatsen. Ik noem er slechts enkele: In Vlaanderen in de eerste plaats het Willemsfonds, het Davidsfonds en het Vermeylenfonds, in Noord-Nederland het Nederlands Cultureel Contact, het Nationaal Overleg inzake Gewestelijke Cultuur en ongetwijfeld ook een aantal gewestelijke genootschappen afzonderlijk. Gepoogd zou moeten worden al dergelijke verenigingen in een los federatief verband bijeen te krijgen. Het A.N.V. zou deze federatie moeten vormen. De zich aansluitende verenigingen zouden daadwerkelijk medezeggenschap moeten krijgen in het A.N.V. Daarnaast kunnen natuurlijk zelfstandige plaatselijke afdelingen blijven bestaan, ja men zou er zelfs naar kunnen streven bepaalde plaatselijke of gewestelijke verenigingen om te vormen tot afdelingen van het A.N.V., zoals dat geschied is met het Erasmusgenootschap in Oost-Vlaanderen. De verruiming van het A.N.V. zou ongewijzigd het werk van de afdelingen ten goede komen. Bepaalde groepen, werkgroepen - ik denk hier met name aan het genootschap ‘De Nederlanden in Europa’ - zouden onder de vleugels van het A.N.V. een zekere taak kunnen verrichten. Neerlandia zou uitgebouwd moeten worden tot een gezaghebbend orgaan voor alle, in de één of andere vorm aangesloten, organisaties. Deze opzet vereist natuurlijk een soepele organisatie, ze vereist vooral een soepele, tevens gezaghebbende leiding. Het is niet mijn bedoeling u een fraai uitgewerkt organisatieschema voor te leggen. Dat zou moeten resulteren uit een rustig overleg. Het is wél zaak met dit overleg niet meer lang te wachten. Als de verbondsvergadering het A.N.V.-bestuur volmacht zou willen geven een overleg aan te gaan, in de door mij geschetste zin, met mogelijke belanghebbende instellingen, dan zou een eerste stap gezet zijn. Een aanknopingspunt kan worden gevonden in het komende Nederlandse Congres. Het is de bedoeling hiervoor de medewerking te vragen van een aantal andere verenigingen en instellingen. Als de opzet en de uitwerking van het congres slagen, dan kan wellicht met die medewerkende organisaties verder gepraat worden. In Vlaanderen liggen de zaken in dit opzicht misschien iets gemakkelijker dan in Noord-Nederland. Een aantal | |
[pagina 65]
| |
cultuurverenigingen, die in meerdere of mindere mate Vlaamsgezind zijn, moeten toch voor de gedachte van een Groot-Nederlandse samenwerking op brede basis gewonnen kunnen worden. Ook in het Noorden echter liggen er m.i. mogelijkheden. Een aldus hervormd A.N.V. zou voornamelijk verenigingen samenbrengen, die zich met cultureel werk bezighouden. Groot-Nederlandse samenwerking kan zich natuurlijk niet tot het culturele beperken. Onder auspiciën van een gezaghebbend A.N.V. zou evenwel een instelling als b.v. het genootschap ‘De Nederlanden in Europa’ zich met zeer veel vrucht kunnen bezighouden met vraagstukken op andere terreinen van het maatschappelijk leven.
Dan is er nog een probleem: Het is een veelgehoorde klacht, dat personen en verenigingen, die daadwerkelijk contact over de grens willen zoeken, vaak niet weten hoe dit tot stand te brengen, dat initiatieven elkaar doorkruisen, dat de een niet weet wat de ander doet. Er zou een vast punt moeten zijn, in de vorm van een bureau, een secretariaat, dat kan coördineren, inlichtingen verschaffen, bemiddelen, met een secretaris, die weet voor welke zaken hij aan welke deuren moet kloppen. Het bureau zou ook zelf initiatieven dienen te ontplooien. Dit is allemaal werk, dat moeilijk door goedwillende amateurs in hun vrije tijd gedaan kan worden. Zo'n bureau zou ten dienste van alle personen of groepen moeten staan, die in een of andere vorm contacten tussen Nederland en Vlaanderen willen bevorderen. Het zou zelfstandig moeten zijn. Het lijkt mij minder juist om het van één organisatie, i.c. het A.N.V., afhankelijk te maken. Wel zou het tegen het A.N.V. moeten aanleunen. De grote vraag is natuurlijk, hoe voor zo'n bureau de benodigde, zeer ruime geldmiddelen te vinden. Het is het tweede probleem, waarmee we ons in de nabije toekomst zullen moeten bezig houden. Beide problemen, de verruiming van het A.N.V. en de oprichting van het zoëven geschetste bureau, zullen evenwel het beste tegelijk aangepakt kunnen worden. Een A.N.V., zoals hiervóór geschetst, zal natuurlijk geen felle strijdorganisatie kunnen zijn, het zal het ook niet mogen zijn, omdat het in de eerste plaats zal moeten pogen van de bestaande, op zichzelf gunstige, politieke verhoudingen voor een nauwe samenwerking tussen Noord en Zuid een zo goed mogelijk gebruik te maken. En dat vereist tact, soepelheid en praktisch inzicht. Wél moet steeds één ding voorop staan: Het A.N.V. stelt zich uiteraard achter de Vlaamse Beweging. Het kiest echter geen partij voor de een of andere strekking in deze beweging. De Vlaamse kwestie moeten de Vlamingen per slot van rekening zelf oplossen.
In een ruim opgezet A.N.V. zal plaats zijn voor allerlei werkzaamheden. Op het particuliere vlak zal dan de tegenhanger geschapen zijn van de Nederlands-Belgische Culturele Commissie en andere officiële instellingen, die werken aan de Noord-Zuid-verbinding. Het ‘officiële’ werk zal dan niet meer in de lucht hangen, het zal weerklank vinden en het zal van particuliere zijde gestimuleerd worden. Er zal een samenspel ontstaan, dat er nu nauwelijks is, maar dat er hoognodig moet komen. Particuliere initiatieven alleen zijn ontoereikend, omdat die, om een voorbeeld te noemen, het probleem van de integratie van het onderwijs niet zullen kunnen oplossen. Aan de andere kant kan de samenwerking op het officiële vlak alleen maar werkelijk gedijen, als er de nodige prikkels zijn van onderop.
De vraag is dus, of het A.N.V. de visie en de wil kan opbrengen, die een vereiste zijn voor een grootscheepse aanpak. Zonder een grootscheepse aanpak geraakt de Groot-Nederlandse beweging, en met haar het A.N.V., niet uit het slop. Ons Verbond kan dan misschien een gezellige Groot-Nederlandse hobbyclub aan de periferie van het maatschappelijk leven worden, het zal evenwel buiten de werkelijke ontwikkeling blijven staan en daarop vrijwel geen invloed uitoefenen. Maar ik ben ervan overtuigd, dat het A.N.V. wél de nodige visie en vernieuwingswil kan opbrengen. W. |
|