Neerlandia. Jaargang 65
(1961)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
De Groot-Nederlandse BewegingGa naar eindnoot*)
| |
[pagina 51]
| |
schakeld worden, en hoe groter en sterker de gemeenschap is, die door aantasting wordt bedreigd, hoe beter zij zich ook zal verdedigen.
Het lijkt mij niet meer verantwoord om de Nederlandse gedachte te willen stoelen op een natiebegrip. Er bestaat geen Nederlandse natie, die de gehele cultuurgemeenschap omvat, omdat er juist geen saamhorigheidsgevoel is en geen Nederlands bewustzijn. Ook lijkt het mij onjuist te stellen dat aan volks- of cultuurgemeenschap noodzakelijk een staatsbegrip moet beantwoorden. Ik kan mij zeer goed voorstellen dat de Nederlandse cultuurgemeenschap die in de staat België leeft, in dat staatsverband tot volwaardige Nederlandse ontwikkeling kan komen, wanneer daartoe de voorwaarden worden geschapen, d.w.z. wanneer van overheidswege in België alle maatregelen worden getroffen om de Nederlandse gemeenschap in haar integriteit te beveiligen en wanneer de staat niet te kort schiet in de taken, die hij normaal in de cultuurzorg te vervullen heeft. Die voorwaarden te scheppen is de taak van de Vlaamse Beweging. Het is een interne Belgische aangelegenheid, die de Vlamingen zelf hebben op te lossen. Van Nederlandse zijde moeten de Vlamingen hierbij alleen kunnen rekenen op een actieve sympathie en een medelevende belangstelling. Het wel en het wee van de Nederlandse cultuurgemeenschap, waar dan ook, is een gemene zaak. De Groot-Nederlandse beweging zal zich dus, zelfs onuitgesproken, verre dienen te houden van elk streven, dat hic et nunc tot doel zou hebben een Groot-Nederlandse staat te vormen. Indien er ooit staatvormende krachten kunnen groeien in de Nederlandse gemeenschap, dan zal dat pas zijn op het ogenblik waarop de thans bestaande differentiërende factoren volledig zullen zijn weggewerkt en wanneer de Vlamingen hun cultureel niveau zullen hebben opgewerkt tot een peil dat gelijk staat met het Nederlandse.
Wat dient de Groot-Nederlandse beweging dan wel te beogen? Naar mijn mening niets anders, maar ook niets minder, dan de zo volledig mogelijke eenheid der Nederlandse cultuur na te streven, de integratie van de cultuur van Noord en Zuid: eenheid van taal, van taalgebruik, van geestesrichting, van geestelijk klimaat, met behoud alleen van die verscheidenheden, die van 'n aard zijn om bij te dragen tot de rijkdom en de volle kracht van het geheel. Die eenheid kan onmogelijk worden hersteld, wáár het nodig is, en bewaard, wáár zij bestaat, indien er niet een intens geestelijk en derhalve persoonlijk verkeer is tussen mensen van Noord en Zuid. Waar dat voortdurende persoonlijk contact niet aanwezig is, ontstaat vervreemding en differentiatie met al de kwalijke gevolgen van dien. Het gescheiden leven in meer verschillende staten en vooral gecentraliseerde staten, waar alle wegen leiden naar een of meer centra, naar verschillende attractiepolen, is een sterke belemmering voor dat noodzakelijk verkeer. De grenzen belemmeren het verkeer. Dat wist men reeds honderd jaar geleden, toen iemand op het Nederlands Congres in 1850 te Amsterdam zegde: ‘Geeft ons een trein, geeft ons een telegraaf...’. Levend in twee verscheiden staten, moeten de Nederlanders en Vlamingen er samen voor zorgen dat hun staatkundig gescheiden zijn niet meer belemmerend werkt op hun onderling cultureel verkeer. En daartoe is er in 1961 meer nodig dan een trein en een telegraaf: Daartoe zijn een aantal materiële voorzieningen nodig: talrijke communicatiemiddelen, goede wegen, die Noord en Zuid gemakkelijk bereikbaar maken; veelvuldige treinverbindingen en buslijnen; volledige gelijkschakeling van de posttarieven (ook voor de drukwerken). van telefoon- en telegraaftarieven. Via de organismen tot bevordering van het toerisme moeten Nederlanders en Vlamingen aangezet worden om elkanders land te bereizen en te leren kennen in al zijn aspecten.
Er is in dat opzicht gelukkig de Benelux-unie tot stand gekomen. Ook de Benelux moet er naar streven een onbelemmerd personen- en goederenverkeer tot stand te brengen tussen onze beide landen. En ik meen dat een vernieuwde Groot-Nederlandse beweging, die gebruik maakt van de instrumenten welke de Benelux en de andere verdragen ter beschikking stellen, binnen afzienbare tijd resultaten kan behalen welke voordien nooit mogelijk zouden zijn geweest. Reeds thans is het personenverkeer tussen onze beide landen in niet onaanzienlijke mate toegenomen. Wanneer alle belemmeringen zullen zijn weggenomen, zal de bekendheid met elkanders toestanden en verhoudingen nog vergroot worden. Wij moeten niet alleen aan elkanders scholen en universiteiten kunnen studeren, het moet ook een gewoonte worden om zulks effectief te doen. Een eerste stap daartoe zal dan zijn de volledige gelijkschakeling van de diploma's, ook met het effectus civilis daaraan verbonden. Nederlanders moeten in België kunnen onderwijzen en Belgen in Nederland. Nederlandse artsen moeten in België kunnen praktiseren en omgekeerd.
Meer en meer moeten gelijkgerichte tijdschriften gemeenschappelijke redacties krijgen, en daar waar dagbladen voor het gehele Nederlandse taalgebied praktisch niet te verwezenlijken zouden zijn, zouden wij er toch toe moeten komen dat de intellectuele Vlamingen, naast hun eigen krant, ook de gewoonte krijgen regelmatig een Nederlandse krant te lezen, en omgekeerd, al was het maar in de mate waarin onze Franstalige landgenoten doorlopend Franse kranten en weekbladen lezen. In elk geval moeten onze kranten, en dit geldt dan speciaal voor de Vlaamse, er voor zorgen dat de berichtgeving over het politieke en culturele leven in het andere land van dien aard is dat de lezers met dat leven zo vertrouwd geraken als met het leven in eigen land. Nog heel wat dient er te worden gedaan om de boekverspreiding zodanig te organiseren, dat men onbeperkt kennis kan nemen in de boekhandel van al het degelijke wat in onze beide landen het licht ziet. Ik zou b.v. de vraag kunnen stellen: welke Nederlandse jurist kent het monumentale werk De Algemene Practische Rechtsverzameling, dat op dit ogenblik in Vlaanderen verschijnt en welke Vlaamse jurist heeft in zijn bibliotheek één van de Nederlandse standaardwerken over het Burgerlijk Recht? Er moet meer samenwerking komen op het gebied van het toneel, van de film, en vooral van radio en televisie. Ik weet het: er zijn heel wat feitelijke toestanden, die een intensievere samenwerking in de weg staan, maar is het niet juist de taak van de Groot-Nederlandse beweging om zulke toestanden, met veel overleg en voorzichtigheid, uit de weg te ruimen? Last but not least zal het de taak zijn van de Groot-Nederlandse Beweging om ook de geesten op een intensiever samenleven voor te bereiden. De laatste overblijfselen van de Hollandse regentengeest, de geest van het Barrièretractaat, moeten met wortel en tak worden uitgeroeid. De concurrentiegeest tussen Rotterdam en Antwerpen, | |
[pagina 52]
| |
die zowel in het Zuiden als in het Noorden woedt, moet verdwijnen. Wij moeten de mensen van de lage landen leren één te denken en niet meer in middeleeuwse categorieën. Ik vrees echter dat wij hierin niet zullen slagen vooraleer de economische Unie der Lage Landen, niet alleen een levende werkelijkheid zal zijn geworden, maar dat het voor een ieder duidelijk zal zijn welke voordelen deze Unie voor hem kan opleveren! Wanneer wij ons goed bewust zijn van het doel dat wij moeten nastreven en van de vele praktische en concrete dingen die moeten worden verwezenlijkt, dan rijst een niet minder belangrijke vraag: hoe moet de Groot-Nederlandse beweging zich organiseren om haar doelstelling zo effectief mogelijk te helpen verwezenlijken. Persoonlijk geloof ik niet meer in de mogelijkheid om alsnog een grote ledenorganisatie op te zetten, ook niet voor het A.N.V. Diegenen die voor onze gedachten een meer dan platonische belangstelling hebben en die zich voor de publieke zaak interesseren, zitten in zovele bestaande organisaties, dat zij werkelijk de tijd niet vinden om daarenboven nog een nieuw verenigingsleven op te bouwen, te leiden of er aan deel te nemen. Dat is in het Zuiden zo, waar de Groot-Nederlanders ook voor het merendeel een militant aandeel hebben in de Vlaamse beweging. Het zal in het Noorden, waar het Groot-Nederlands ideaal uiteraard veel minder tot het gevoelsleven doordringt, wel niet anders zijn. M.i. dient het A.N.V. een overkoepelend organisme te worden van vele lokale verenigingen die, met behoud van hun eigen zelfstandige werking, die activiteit ook willen zien in een Groot-Nederlands verband. Het A.N.V. zou er goed aan doen zijn gehele organisatorische uitbouw in een dergelijke richting te hervormen. Een bewijs voor de deugdelijkheid van een dergelijke hervorming ligt m.i. in de toetreding van het Erasmusgenootschap dat zijn eigen organisme heeft behouden en thans in Vlaanderen enkele kernen van gezonde Groot-Nederlandse werking heeft tot stand gebracht. Ik zie echter de mogelijkheid om op een dergelijke wijze in een meer federatief verband nog meer andere verenigingen tot het A.N.V. te doen toetreden. Neerlandia zou op die wijze, mits een stevige redactie en een grote schaar van gezaghebbende medewerkers, een bindmiddel kunnen zijn, dat vele duizenden lezers zou bereiken. Tussen het A.N.V. en de Benelux-Comités zie ik de mogelijkheid voor een effectieve en vruchtbare samenwerking. Vooral in Nederland, waar die comités een vrij geregelde activiteit ontwikkelen, wat in Vlaanderen veel minder het geval is. Hoe gezaghebbender de leiding van het A.N.V. wordt, hoe beter en gemakkelijker een dergelijke samenwerking zal kunnen worden gerealiseerd. Het Genootschap ‘De Nederlanden in Europa’ werd een viertal jaren geleden opgericht om op dat ogenblik te voorzien in de nalatigheid der andere Groot-Nederlandsgerichte organisaties. Het heeft nooit de bedoeling gehad een grote ledenorganisatie te worden, maar uitsluitend een werkgemeenschap, die hoofdzakelijk gericht was op het loswerken, het stimuleren van Groot-Nederlandse initiatieven, het coördineren van allerlei activiteiten. Met het oog hierop vergadert het Bestuur nu praktisch om de twee maanden, werkten en werken enkele door het genootschap ingerichte commissies: de studiecommissie Middelbaar Onderwijs, de Journalistencommissie en de werkgroep voor ruimtelijke ordening. Wij hopen dat het hier niet bij blijft. Maar inmiddels zien wij toch een fout in de organisatorische opbouw van het genootschap, waarvan een aantal leden praktisch geen aandeel hebben in het werk van het genootschap als werkgemeenschap. Dit werk wordt uitsluitend gedragen door het Bestuur en de Commissarissen. Ook de Raad van Advies van het Genootschap heeft als zodanig geen enkele taak vervuld. Ik zou aan het bestuur van het Genootschap willen aanbevelen zich ook hierover te bezinnen. Dat er een steeds nauwere samenwerking, ook organisatorisch, tot stand moet komen met het A.N.V. staat voor mij vast, althans indien het A.N.V. de grote organisatie wil worden, die ik heb bedoeld. Maar dan zal het A.N.V. daaruit ook binnen afzienbare tijd een aantal consequenties moeten trekken. |
|