[Nummer 5]
Balans en toekomstperspectieven van de Groot-Nederlandse samenwerking
Dit thema vormde het onderwerp van een conferentie, op 29 en 30 april jl., georganiseerd door het genootschap ‘De Nederlanden in Europa’ in het conferentieoord ‘Drakenburgh’ te Baarn. De bedoeling was na te gaan, ten eerste wat tot dusver verricht werd op het gebied van de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen - door het genootschap en door anderen -, ten tweede wat in de toekomst nog gedaan dient te worden.
Het is inderdaad van fundamentele betekenis, niet enkel voor een organisatie als genoemd genootschap, maar voor alle personen en instellingen, wie de integratie van Nederland en Vlaanderen, op cultureel en ander terrein, ter harte gaat, te weten, waar ze staan, waarheen ze willen gaan, wat de mogelijkheden zijn en in wat voor vorm het Nederlandse eenheidsstreven gegoten moet worden. Voorzover we kunnen nagaan, is tot dusver nergens zo duidelijk en omvattend als op de conferentie in ‘Drakenburgh’ de gehele problematiek van de Groot-Nederlandse samenwerking behandeld. De redactie heeft gemeend er in Neerlandia ruime aandacht aan te moeten besteden, niet in het minst omdat het A.N.V. meer dan enige andere vereniging zich zal dienen te bezinnen op zijn taak en op de wijze, waarop deze taak vervuld kan worden, wil het oude Verbond tenminste de centrale positie die het zou moeten innemen in het Groot-Nederlandse streven, in de toekomst opnieuw gaan bekleden. De drie hierna volgende artikelen zijn de toespraak, waarmee Mr. W. Melis de conferentie opende en die een leidraad vormde voor de verdere besprekingen, de voordracht van Dr. H.J. de Vos over het werk onder auspiciën van het Nederlands-Belgisch Cultureel Akkoord, en een samenvattende beschouwing over de andere inleidingen. De eerste twee menen wij integraal te moeten publiceren, omdat de inleiding van de heer Melis de gehele Groot-Nederlandse problematiek treffend omlijnt en die van de heer De Vos een inventarisering is van belangrijke werkzaamheden, waaraan doorgaans te weinig aandacht geschonken wordt.
Zoals Mr. Melis in zijn inleiding opmerkt, is vanaf 1933 tot na de oorlog van een normale Groot-Nederlandse werking geen of nauwelijks sprake geweest. Dit feit weerspiegelde zich in de leeftijdssamenstelling van de deelnemers aan de conferentie: Er waren nagenoeg uitsluitend personen aanwezig boven de 50 of onder de 35 jaar, dit in een vrijwel evenredige verhouding.
Het inzicht, dat een Groot-Nederlandse beweging nooit een massabeweging, dat derhalve een organisatie als het A.N.V., afzonderlijk optredend, nooit een organisatie van enige omvang kan worden, werd door alle aanwezigen gedeeld. Men was eveneens van mening, dat naast en ter stimulering van de officiële samenwerking tussen Nederland en België op cultureel terrein - voor 95% praktisch een Nederlands-Vlaamse samenwerking, die vooral gestalte vindt in het werk van de bekende commissie met de lange naam -, particulier initiatief broodnodig was. Alle afzonderlijke particuliere initiatieven zullen gecoördineerd moeten worden, als ze een maximum aan rendement willen opleveren. Daarom werd door verscheidene aanwezigen de instelling van een vast secretariaat met ruime hulpmiddelen bepleit. Op zo'n secretariaat zouden alle personen en verenigingen, die zich in een of andere vorm met Groot-Nederlandse aangelegenheden bezig houden, een beroep kunnen doen, terwijl het secretariaat zelf ook het nodige initiatief zou moeten ontplooien. Zoals iemand opmerkte, van het in wezen min of meer amateuristische Groot-Nederlandse geknutsel zou vakwerk gemaakt moeten worden. Dat kost natuurlijk veel geld. De taak om dat te vinden is één van de belangrijkste opgaven, waarvoor we in de komende tijd gesteld worden.
Het A.N.V. zou - in deze gedachtengang - een centrale van alle organisaties moeten worden, die hun werk mede in een Groot-Nederlands perspectief kunnen en willen plaatsen. Ook onzes inziens komt het A.N.V. voor deze functie het meest in aanmerking. Hier ligt tevens de enige mogelijkheid voor ons Verbond om uit het slop te geraken en weer een rol van betekenis te gaan spelen. Het is een kwestie van werkmethode en van organisatievorm. Het A.N.V. zal zich aan de vereisten hiervan dienen aan te passen. Het zal de nodige visie en durf moeten opbrengen om op de helling te zetten wat verouderd en ondoelmatig is. Dit is het hoofdprobleem, waarvoor een oplossing gevonden moet worden. Wij zullen er daarom in de komende maanden nog herhaaldelijk op terugkomen.