Neerlandia. Jaargang 65
(1961)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermdDe erfenis der Heren XIXIn 1959 verscheen van de hand van prof. dr. M.D. Ozinga het boek: ‘De monumenten van Curaçao in Woord en Beeld’Ga naar eindnoot1). Het voorbericht begint aldus: ‘De ontstaansreden van dit boek schuilt in de bezorgheid van een aantal vooraanstaande en vooruitziende bewoners van Curaçao voor het voortbestaan van de monumenten van het eiland, dat wil zeggen van een aanmerkelijk gedeelte van zijn aantrekkelijkheid voor ingezetenen en vreemdelingen. Men wilde tenminste het beeld van de bouwkunst uit het verleden vastleggen voorzover dit thans nog mogelijk is; ook in de hoop, dat grotere kennis en belangstelling zouden bijdragen tot het behoud van de nog aanwezige waardevolle architectonische elementen’. We zijn zo vrij in verband met dit artikel het woord ‘vreemdelingen’ te onderstrepen. Niet dat wij daarmee willen zeggen, dat de monumenten van Curaçao aan zijn ingezetenen minder ter harte zouden gaan. Dat zien we wel aan de eerste zin van het voorbericht en aan de indrukwekkende lijst van instellingen en personen, die prof. Ozinga geeft aan het einde, waar hij dank brengt aan allen, die hem bijgestaan hebben in zijn taak de monumenten van Curaçao te beschrijven. Maar toch zijn het de vreemdelingen, die er nu mede voor zorgen, dat Curaçao, aan zijn historisch verleden diè aandacht schenkt, welke het verdient. Energiek streeft het Bestuur van Curaçao er naar de welvaart, die het eiland nu geniet, ook voor de toekomst te behouden. De bevolking neemt steeds toe, maar de olieraffinage, die de welvaart bracht, breidt zich niet uit; er moeten andere bronnen worden aangeboord, zoals de geijkte term luidt. Nieuwe industrieën moeten er komen en de vreemdelingenindustrie, het toerisme, heeft daarbij de grootste aandacht. Ook voor Nederland is het toerisme van groot economisch belang en de gemeenten, die wat te bieden hebben aan de buitenlanders, doen hun uiterste best zoveel mogelijk vreemdelingen te trekken. Maar voor Curaçao - we bepalen ons nu tot het hoofdeiland - is het toerisme relatief van veel groter belang. Elke vergelijking gaat mank, maar nu moeten we er ineens aan denken, dat Curaçao maar 60 km lang is en nauwelijks een paar km breed. De afstand van Hoek van Holland tot Haarlem is ook ongeveer zo groot en de duinstreek even smal. Daarnaar kunnen we de grootte van Curaçao afmeten en daarin ligt de bollenstreek en een verregende Pasen doet daar evenveel schade als op Curaçao, wanneer de Amerikaanse toeristenboot zou uitblijven.
Als de toeristen komen, dan moet Curaçao ze kunnen ontvangen. Vroeger waren de Amerikaanse vakantie- | |
[pagina 40]
| |
gangers maar een paar uur aan wal: wat drentelen door de Heren- en de Bredestraat, een blik werpen op de oud-hollandse gevels, maar de grootste belangstelling ging en gaat uit naar de welvoorziene winkels met artikelen van goud en zilver en de parfums, die er zoveel goedkoper zijn dan in de Ver. Staten. En naar de klompen natuurlijk. Curaçao gaat mee met zijn tijd, ziet de mogelijkheden, die er liggen in zijn historische gebouwen, zijn landhuizen en zijn stranden. En maakt zijn propaganda, in de Ver. Staten vooral. Want nu bestaat de mogelijkheid, dat de toeristen langer blijven dan een paar uur, dat ze overnachten en tochten maken over het eiland. Het hotel Curaçao-Intercontinental aan de ingang van de haven wordt al te klein, ook ‘Avila’ met zijn echt Curaçaose sfeer. Het eilandbestuur is paraat. Het bedrijfsleven werkt mee. Eenzaam lag daar de grot van Hato. Een klimpartij om er te komen. En met moeite was er een gids te vinden, die met brandende fakkel een rondgang mogeleijk maakte. Nu is er een stenen trap gemetseld tgen de rotswand, een brede weg voert er heen. Rode, blauwe en gele lichtbuizen in de grot. Hoe vinden dat de vleermuizen, die eens de schaarse bezoekers om de oren fladderden? Nu komen de toeristen, maar ook de mensen van het land zelf; hoe velen kenden er deze grot? Wijd liggen de landhuizen uiteen in het Curaçaose land. Vervallen, sedert honderd jaren geleden de slavernij verdween, maar meer nog, toen vóór veertig jaar de olie verscheen. Voorbij is hun taak, hun leven; zij, die eens de vaak onwillige grond bebouwden, werden arbeiders in de stad en de namen van hun sjons, hun meesters, worden vergeten. Voorbij hun taak? De toerist wil ze zien in hun oude staat en er gloort een nieuwe toekomst, ook voor hen. ‘Brievengat’ heeft haar al, vóór de nieuwe economie het vroeg.
Als in de avond de toerist een wandeling maakt door de Punda, zal hij het fort Amsterdam verlicht vinden. En het gebouw van de Wetgevende en de Rechterlijke Macht. En de synagoge, de oudste van heel Amerika. Mooi zal dat zijn in de stilte van de tropenavond.
Amerika is jong. Een geschiedenis van even vierhonderd jaar. Curaçao kan niet op meer bogen. Maar wat het heeft zal het nu ook tonen. De historische gebouwen krijgen een plaquette met tekst in het Engels, het Spaans en het Nederlands. Een der drie zal de vreemdeling zeker kennen. De Spaanse toerist zal ook willen gaan naar de koepel van Bolivar naast hotel Avila. Op het jongste fotoboek van CuraçaoGa naar eindnoot2) domineert hij de frontzijde. Heeft ook deze koepel, die aan Bolivar herinnert in zijn meest kritieke dagen, al de aandacht van het voortvarende Eilandbestuur? W.M. |
|