Neerlandia. Jaargang 65
(1961)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Een Nederlandse erezaakOp vrijdag 24 maart heeft de heer E.A.C. den Hamer, eerste secretaris van het Comité Nationale Actie Steunt Spijtoptanten Indonesië, afgekort ‘N.A.S.S.I.’, voor de afdeling Den Haag van het Algemeen Nederlands Verbond in samenwerking met de Kon. Ver. ‘Oost en West’ een voordracht gehouden over een Nederlandse erezaak en wel de noodtoestand van de z.g. spijtoptanten in Indonesië. In deze drukbezochte bijeenkomst gaf de heer Den Hamer een treffend beeld van deze toestand en roerde voor ons Nederlanders een hoogst pijnlijke en beschamende kwestie aan. Het gaat hier niet om een aangelegenheid, die aan ons Nederlanders onbekend is, Integendeel, herhaaldelijk is over de positie der spijtoptanten geschreven en gesproken. Regering en parlement tonen hiervoor belangstelling, doch met welke onbevredigende resultaten! Voor het A.N.V. is dit een aangelegenheid die ons zeker ter harte gaat; het gaat hier om het lot van stamgenoten, vroegere Nederlanders, die na de laatste oorlog gemeend hebben in het land te moeten blijven, waar zij sinds vele generaties mee verbonden zijn geweest, dat hun lief is, doch waar zij onder de gewijzigde omstandigheden alleen konden blijven, wanneer zij - hoe moeilijk ook voor velen de beslissing was - de Indonesische nationaliteit aanvaardden. Hoe zeer zijn zij teleurgesteld! Indonesië heeft deze vroegere Nederlanders niet als ‘eigen mensen’ van een zelfde nationaliteit willen aanvaarden, maar heeft integendeel tegenover hen een vijandige houding aangenomen en heeft hun een verder normaal leven in Indonesië onmogelijk gemaakt. Op heldere en treffende wijze heeft de heer Den Hamer deze schrijnende situatie in het licht gesteld. Wij Nederlanders moeten onze vroegere landgenoten helpen! In Indonesië voltrekt zich een drama aan duizenden volwassenen en kinderen, die naar afkomst, opvoeding, leefwijze en maatschappelijke opvattingen Nederlands georiënteerd zijn en tot voor kort ook de Nederlandse nationaliteit bezaten. Na de souvereiniteitsoverdracht werden deze mensen voor een moeilijke keuze geplaatst: of wel repatriëren naar Nederland, waarvan zij staatsburgers waren, of wel kiezen voor de nieuwe staat Indonesië en daardoor hun Nederlanderschap verliezen. De Nederlandse Hoge Commissaris te Djakarta heeft het destijds nodig geoordeeld, kennelijk een instructie van de Nederlandse regering opvolgend, deze mensen omtrent hun keuze voor te lichten. Hij gaf hierbij als zijn mening te kennen, dat aanvaarding van het Indonesisch staatsburgerschap in hún situatie de meest voor de hand liggende oplossing was, vooral ook tegenover het nageslacht. De Indonesische regering zelf had immers de Indische Nederlanders, wanneer zij het Indonesische staatsburgerschap aanvaardden, gelijke rechten in het vooruitzicht gesteld als de eigenlijke Indonesiërs genoten. Gelijke rechten, gelijke kansen om te arbeiden en te leven. Ook het bedrijfsleven, waarbij vele Indische Nederlanders werkzaam waren, was in de jaren na 1950 gedwongen zich met dit vraagstuk te bemoeien. De Indonesische regering wenste dat de personeelsbezetting bij de Nederlandse bedrijven in een snel tempo geïndonesianiseerd zou worden. Zou dit niet vrijwillig gebeuren, dan zou van overheidswege worden ingegrepen. Het bedrijfsleven zag zeer wel in, dat de vooroorlogse personeelsverhoudingen met nagenoeg uitsluitend Nederlanders in de leidende functies niet konden blijven voortbestaan. Men schakelde dan ook over en begon met de opleiding van de meer ontwikkelde Indonesiërs voor de hogere functies. Het liefst wilde men gebruik maken van de aanwezige werknemers. Daar juist een groot aantal Indische Nederlanders de midden- en lagere plaatsen bekleedden, was het begrijpelijk, dat vele bedrijfsleiders meenden, dat het ook in het belang van deze werknemers was voor het Indonesische staatsburgerschap te opteren. Vele interne besprekingen hebben met deze werknemers plaats gehad. Dat de dreiging van noodgedwongen afvloeiing bij de keuze een rol heeft gespeeld, valt niet te ontkennen, doch er waren ook een aantal bedrijven, die zich van elke beïnvloeding hebben onthouden, nimmer met ontslag hebben gedreigd, doch wel wezen op de consequenties van het behoud van het Nederlandse staatsburgerschap, wanneer de bedrijven van hogerhand gedwongen zouden worden hun personeelspolitiek te veranderen. Het zou onjuist zijn hier te spreken van een valse of verkeerd bedoelde voorlichting. Het is voor iedereen duidelijk, dat repatriëring van families, die van geslacht op geslacht in Indonesië hebben geleefd, op velerlei gebied een moeilijke stap zou zijn. En bovendien had niemand de ontwikkeling kunnen of durven verwachten, die zich naderhand in Indonesië voltrok. Velen ook werden ‘warga negara’ om in het bezit te blijven van hun bedrijf of onroerende goederen, als huizen en landbouwpercelen. Hoe deerlijk zijn zij, die onder deze omstandigheden voor het Indonesisch staatsburgerschap hebben gekozen, in hun verwachtingen bedrogen. Maar al te spoedig bleek, dat Indonesië, ondanks al zijn toezeggingen, deze groep nooit als ‘eigen mensen’ zou accepteren. Hierdoor is het voor hen onmogelijk geworden onder die omstandigheden te werken en te leven. De machthebbers in Indonesië zijn vastbesloten om de laatste herinneringen aan de koloniale tijd uit te wissen en bij die herinneringen behoren ook deze gewezen Nederlanders. De optie of keuze voor Indonesië was een misrekening, die deze mensen in de grond van hun hart betreuren - en vandaar hun naam: spijtoptant. Wij allen weten hoe tragisch voor Nederland en voor de in Indonesië werkzaam zijnde Nederlanders de toestand in Indonesië is verlopen. Doch voor de spijtoptanten is de situatie gaandeweg een noodtoestand geworden. Wij willen niet ingaan op de plagerijen, willekeur en erger, waaraan deze mensen de laatste jaren zijn blootgesteld. Voor hen is er geen uitweg meer. Hun enige hoop is terug te kunnen komen op hun vroegere beslissing, waarbij zij al hun verwachtingen stellen op het Nederlandse volk om hen in hun midden op te nemen. Voor ons Nederlanders is dit een erezaak. Het gaat hier om vroegere landgenoten, die thans in grote nood verkeren. De regering heeft zich bereid verklaard hieraan medewerking te verlenen, doch hoe is de praktijk? De ambtelijke molen maalt langzaam. Aanvragers om een visum moeten worden ‘gescreened’ of hun toelating wel verantwoord is. De huizennood in Nederland stelt zijn problemen. Inderdaad zijn velen reeds vertrokken, maar nog steeds wachten 10.000 op een visum, terwijl vorig jaar maar 2400 spijtoptanten naar Nederland kon- | |
[pagina 39]
| |
den komen. Dit tempo is veel te langzaam. Particuliere instellingen hebben zich achter de spijtoptanten geschaard. Als eerste van deze noemen wij de ‘N.A.S.-S.I.’, doch ook de Stichting ‘Hulp aan landgenoten in Indonesië’ heeft zich hiervoor met volle kracht ingezet. Rekwesten tot verruiming van het toelatingsbeleid zijn naar de regering uitgegaan. In de beide Kamers is over het probleem der spijtoptanten gesproken en het regeringsbeleid is aangevallen, maar van werkelijke spontaniteit is bij hen, die over de toelating te beslissen hebben, maar in zeer bescheiden mate sprake. De regering beschouwt de spijtoptanten als vreemdelingen, maar vergeet maar al te veel dat deze mensen tien jaar geleden nog Nederlanders waren en het nog zijn in hart en nieren. Hoe reageert de grote massa van het Nederlandse voll: zelf op deze toestand? Het is onbegrijpelijk. Het Nederlandse volk staat dadelijk klaar om zich terecht warm te maken en zich in te zetten voor bevolkingsgroepen, die in nood verkeren; wij denken aan de hulp aan Hongaren, Marokkaanse kinderen, de Kongolezen; voor de hulp aan minder-ontwikkelde gebieden worden miljoenen bijeengebracht, maar voor de spijtoptanten in Indonesië, vroegere landgenoten, heeft het Nederlandse volk als geheel maar een matige belangstelling. Hoe komt dat? Is men bang dat de huizennood nog groter wordt, wanneer deze 10.000 mensen ons land binnenkomen; vreest men moelijkheden op de arbeidsmarkt, stelt men zich op het standpunte dat men, eenmaal gekozen hebbend voor het Indonesische staatsburgerschap, de consequenties daarvan maar moet aanvaarden, of sluit men liever de ogen voor alles wat nog aan Indonesië herinnert? Het huizenvraagstuk mag voor deze 10.000 mensen geen doorslaggevende factor zijn. Aan arbeidskrachten is allerwegen een tekort. Het argument dat men de consequentie van zijn keuze moet dragen, gaat niet op, daar hier voor een volksgroep in Indonesië, die in goed vertrouwen zijn keuze heeft gedaan, doelbewust het leven onmogelijk wordt gemaakt. De kwestie is, dat het Nederlandse volk schrikt voor de offers, die repatriëring van een betrekkelijk groot aantal repatrianten ons wederom oplegt, temeer wanneer hun komen opnieuw een nasleep is van de zo trieste Indonesische kwestie.
Wij Nederlanders mogen echter niet terugdeinzen voor een grote morele plicht, die op ons rust. De regering zal moeten luisteren naar de stem van ons volk, dat wenst dat een erezaak wordt nagekomen. Wij moeten de spijtoptanten in ons land ontvangen; dit is geen kwestie van dralen, doch van een zeer spoedig handelen!
Laten wij niet het odium op ons laden, dat het Nederlandse volk onvoldoende belangstelling heeft voor hen die in nood verkeren en tot voor kort nog tot onze landgenoten behoorden en verlangen dit wederom te zijn.
Laten wij begrijpen, dat hulp aan onze eigen mensen voorrang heeft boven hulp aan anderen. Het zou voor ons Nederlanders beschamend zijn, indien deze hulpverlening internationaal aan de orde moest worden gesteld. Het A.N.V. is allen erkentelijk die zich achter dit landsbelang scharen. Het doet een beroep op alle Nederlanders, de instellingen, die zich hiervoor inzetten, moreel en financieel te steunen.Ga naar voetnoot*) B.C. |
|