Mariën, cultureel attaché bij de Ambassade van België; mr. Fleerakkers, secretaris van de Cultuurraad van Vlaanderen; prof. Pee, voorzitter van de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal; Mr. Klaasesz, de commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland; de heer Platteel, vertegenwoordiger van de Minister van O., K. en W. en lid van de Commissie voor het Woordenboek der Ned Taal; het bijna voltallige dagelijks bestuur en vele leden van het Algemeen Nederlands Verbond.
Het onderwerp van dit congres was: De taal in het openbare leven.
In het bijzonder heeft men van gedachten gewisseld over twee vormen van taalgebruik, dat van de ambtelijke wereld en dat van het bedrijfsleven. Een beschouwing over de taal als communicatiemiddel ging vooraf; ten slotte werd een inleiding gewijd aan de taak van de overheid inzake de Nederlandse taal.
Op geestige wijze werd het congres geopend door de voorzitter van het Genootschap, prof. W.F.J.M. Krul. Volgens hem waren er vele motieven die zovelen naar de Taaldag hadden gevoerd. Hij zei o.a.:
Sommigen zien in hun moedertaal het eigene, vertrouwde, dat hen bindt aan wat in meer of minder beperkte kring de inhoud van hun levensgang vormt. Het is voor hen de taal waarin zij hun eerste gevoelens leerden uiten, hun liefde beleden en afscheid hopen te nemen van wat hun dierbaar is.
Anderen voelen zich tot de zuivering van vreemde smetten aangetrokken; zij ergeren zich aan de stortvloed van niet of slecht vertaalde vreemde woorden die uit gemakzucht of pronkzucht of snobisme onze taal tot een dialect of koeterwaals dreigen te verlagen.
Al te ver doorgedreven principes roepen weerstanden op van hen die met Huizinga een overdreven purisme een zonde tegen de cultuur achten, en de noodzakelijkheid van openheid voor vreemde talen in het internationaal verkeer van onze dagen inzien.
Ook zijn er die een meer wetenschappelijke studie van de taal beogen.
Voor al deze soorten van belangstellenden is er een gemeenschappelijke binding aan te geven: de overtuiging dat onze taal nog steeds een uiting is van een waarachtige eigen cultuur die in het verleden tot de ontwikkeling van onze gemeenschap leidde en nog steeds een vitamine vormt dat onze volkskracht doordesemt, een eigen cultuur die kracht geeft om een eigen facet te ontwikkelen in de veelsoortige activiteiten van de gemeenschap der volken.
De eerste spreker was prof. dr. C.F.P. Stutterheim, hoogleraar in de Nederlandse taalkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden, over het onderwerp: De taal als communicatiemiddel.
Prof. Stutterheim toonde met vermakelijke voorbeelden uit de praktijk van het dagelijks taalgebruik aan hoe dikwijls de spreek- en schrijftaal als communicatiemiddel te kort schiet. Meestal ligt dat aan de sprekers of schrijvers en aan de hoorders of lezers, zo stelde de hoogleraar, maar ook de taal zelf kan ‘schuldig’ zijn, bijvoorbeeld bij het gebruik van homoniemen of homonieme grammaticale constructies.
Slecht taalgebruik in woord of geschrift kan (hoeft niet) de beoogde communicatie doen mislukken. Vaak is het domheid, gepreoccupeerdheid of alleen maar gebrek aan belangstelling van de ‘consument’ die communicatie onmogelijk maakt.
Lezen, zo zei prof. Stutterheim, is niet een absoluut, maar een relatief begrip. Om het ideaal van goed lezen te kunnen benaderen, moet de lezer in de eerste plaats willen weten wat er staat. Ook moet de lezer - of de hoorder - kunnen begrijpen dat hij iets niet begrijpt en moet hij over de middelen beschikken, over inzicht in en kennis van de mogelijkheden van het taalgebruik.
De tweede spreker 's morgens was mr. A.F. Kamp, dijkgraaf van het Hoogheemraadschap Noorderkwartier. Zijn onderwerp was: De ambtelijke taal.
Deze belichtte vervolgens enkele aspecten van de ambtelijke taal, na eerst als zijn mening te hebben gegeven, dat er eigenlijk geen ‘ambtelijke taal’ bestaat, maar wel te ambtelijke gebruikers van de taal. Het grootste bezwaar verbonden aan een te ‘ambtelijk’ taalgebruik achtte spreker het streven om in wetsartikelen, officiële bekendmakingen enz. een zo groot mogelijke ‘waterdichtheid’ van de formulering te verkrijgen. Overigens had spreker in zijn 30-jarige carrière ols ambtenaar verschijnselen opgemerkt die wezen op de wens tot verbetering van de ambtelijke stijl.
Daarna was er een geanimeerde gedachtenwisseling. Na de pauze-koffiemaaltijd sprak eerst dr. Joh. Scheurer, personeelschef van Van der Heem N.V. te Den Haag, over: De taal in het bedrijfsleven.
Deze wees op de taalmoeilijkheden die in een bedrijf kunnen ontstaan door het nauw samenbrengen van mensen met uiteenlopende mentale instellingen in een kleine gemeenschap. De in een bedrijf aanwezige tendens tot verzakelijking brengt vaak een zo beknopt mogelijke wijze van zich uitdrukken mee, waardoor een soort vakjargon ontstaat, dat buiten het bedrijf veel aan verstaanbaarheid verliest. Ten einde de verarming van het Nederlands zo krachtdadig mogelijk tegen te kunnen gaan, sprak de heer Scheurer als conclusie van zijn betoog de hoop uit, dat het onderwijs op de scholen bijzondere aandacht aan de dag mag leggen voor oefeningen in een redelijke beheersing van het Nederlands in overeenstemming met het levende taaleigen.
De laatste spreker op dit congres was prof. dr. G. Stuiveling, hoogleraar in de Nederlandse letterkunde en de taalbeheersing aan de Universiteit van Amsterdam, over: De taak van de overheid inzake de Nederlandse taal.
Graag zou ik dit schitterende referaat in z'n geheel overnemen als de plaatsruimte dit toeliet.
Gedurende zijn gloedvolle betoog is prof. Stuiveling tot enige conclusies gekomen. Als middel tot uitdrukking en tot menselijke verstandhouding is de moedertaal onvervangbaar, zo zei hij. Bij vele voorstanders van de taalzorg evenwel, is de aandacht ten onrechte meer gericht op taalzuiverheid dan op taalvaardigheid.
Spreker zag de verantwoordelijkheid van de overheid inzake de Nederlandse taal drieledig: en wel normatiefuitdrukkelijke erkenning van de eigen taal als een cultuurbezit van de eerste orde. Als praktische taak zag hij een betere verzorging van het taalgebruik in wetgeving, administratie en ambtelijke correspondentie. Als eventuele wetgevende taak voor de overheid beval spr. meer aandacht aan voor het Nederlands in elke vorm van onderwijs. Voorts merkte prof. Stuiveling op, dat de particuliere arbeid tot vergroting en verdieping van het taalbewustzijn van ons volk meer steun van overheidszijde verdient.
Het opnemen van bevoegde Neerlandici in het over-