Neerlandia. Jaargang 65
(1961)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Pleidooi voor practische grootnederlandse werking (1)Onderstaand artikel verscheen in het okt.-nov. nummer van het ‘Mededelingsblad van het V(laams) V(erbond) van A(cademici)’. Het is bestemd voor Vlaamse lezers, maar ook belangwekkend voor Noord-Nederlanders, voor wie het evenzeer een les inhoudt. Zij kunnen zich troosten met de gedachte, dat het particularisme in het Zuiden nauwelijks minder sterk is dan in het Noorden. Een schrale troost overigens! De schrijver, Mr. W. Melis, is gelukkig één van die mensen, die zich evenzeer thuis gevoelen in Noord-Nederland als in Vlaanderen. W.
Laatst vertelde mij een mijner vrienden, een Vlaams magistraat, dat hij, bij de voorbereiding van een werk dat moest worden gepubliceerd in de Algemene Practische Rechtsverzameling, ook heel wat Noordnederlandse rechtsliteratuur over zijn onderwerp had doorgewerkt. ‘En ik ben tot de conclusie gekomen, - zo verklaarde hij mij -, dat wij, hoe eigenaardig het ook moge schijnen, in Vlaanderen, met grotendeels dezelfde Nederlandse woorden, een geheel ander Nederlands schrijven dan onze taalgenoten in Nederland...’ Deze vaststelling kan misschien niet voor honderd ten honderd juist zijn in alle sectoren, zij is het b.v. zeker wat betreft de rechtsliteratuur. Het fenomeen openbaart zich hoofdzakelijk, behalve in het overdadig gebruik van Franse woorden in de Noordnederlandse schrijftaal en het plegen, door de Vlamingen, van een ontstellend aantal gallicismen, - ook, en niet in het minst, in het gebruik van sommige woorden in een andere betekenis en vooral in een ten enenmale verschillende bouw van de zinnen. Het gevaar is dan ook lang niet denkbeeldig geweest en het is nog niet helemaal gekeerd, dat het ‘Vlaams’, een andere, zij het dan verwante, taal zou worden van het ‘Nederlands’, zoals het Suid-Afrikaans een eigen taal is geworden met eigen schrijfwijze en eigen grammatica. Gelukkig werden er in Vlaanderen, van af Snellaert en J.F. Willems tot heden ten dage steeds een aantal mensen gevonden, die voldoende gezag en slagvaardigheid hebben opgebracht om het principe van de eenheid van taal tussen Noord en Zuid als ons hoogste cultuurgoed, te doen zegevieren tegen de Vlaamse gemakzucht en tegen de zovele Vlaamse particularismen. - Zij hebben die eenheid ook moeten verdedigen tegen de duitskiljons van de 20e en ook tegen die van de 19e eeuw, die het wilden doen voorkomen, alsof onze Vlaamse dialecten dialecten waren van het Hoogduits en niet van het NederlandsGa naar voetnoot1). Indien wij het principe van de éénheid der Nederlandse taal zouden prijsgeven, dan sluit zulks als consequentie in dat wij ons eigen taalgebied tot zeer provincialistische afmetingen gaan herleiden, met al de gevolgen vandien op het gebied van de verspreiding van onze letterkunde en van het tot stand brengen van vakliteratuur in eigen taal, op het gebied van de pers, van de radio, de televisie, enz. De gevolgen hiervan zouden werkelijk niet te overzien zijn. Gelukkig is er in verantwoordelijke kringen in Vlaanderen wel niemand meer te vinden, zelfs niet onder onze meest glorieuze Sinjoren, om het principe van deze eenheid aan te tasten of in twijfel te trekken. Zelfs het feit van bij voortduring met ‘nen ollander op de neus’ rond te lopen, zal niemand, die zich zelf niet wil blameren, er toe brengen te verklaren, dat onze taal niet het Nederlands is, dat er geen éénheid van taal- en letterkunde bestaat, enz. Alleen zal men met klem verwijzen naar de noodzakelijke ‘verscheidenheid in de eenheid’ en zal men zich, om die vervelende ‘ollander op de neus’ toch maar kwijt te raken, met liefde op die verscheidenheid werpen, men zal ze gaan vertroetelen en doen bloeien, opdat ze ons vooral niet te veel aan de eenheid zou doen denken. Want die eenheid, die ons eigenlijk toch wel stiekem een heel stuk dwars zit, - maar dat durven wij niet bekennen, vanwege ons intellectueel fatsoen, - die zien wij dan toch maar liefst in de verscheidenheid onderduiken... en dan kunnen wij weer met een zeer gerust geweten Algemeen beschaafd Aantwaarps spreken en schrijven, of Algemeen beschaafd Brabants of Algemeen beschaafd Vlaams, naar gelang een ieders aanleg of humeur. Tussen de ‘Nederlandse’ theorie en werkelijkheid ligt dat grote verschil dat mijn vriend mij zo openhartig maar nadrukkelijk onder ogen bracht.
Zolang dat grote verschil in de werkelijkheid blijft bestaan, bestaat ook het gevaar dat het met de theoretische eenheid van de taal wel eens mis loopt. Maar veel erger is nog, dat de Vlamingen, door het, omderwille van de ‘gezelligheid’ en God weet wat nog, vasthouden aan hun eenheid in de verscheidenheid, aan hun flandricismen en hun gallicismen en aan hun enigszins algemeen beschaafde dialecten, zich zelf in een zeer nabije toekomst in een minderwaardigheidspositie gaan begraven, die ten slotte, maar ditmaal door eigen schuld en kortzichtigheid, de voortzetting zal betekenen van de minderwaardigheid waarin zij straks honderd en dertig jaar in de Belgische realiteit zullen hebben geleefd. Zij zullen door de Nederlanders in de Benelux niet als ‘volwaardige’ taalgenoten worden aangezien. Door de kinderen van onze franskiljons (die Nederlands in Nederland gaan leren) zullen zij uit de hoogte als onvolwaardige ‘Vlamingen’ worden bekeken; onze Waalse landgenoten zullen het overbodig vinden een taal te leren (A.B.N.) die zij in hun verkeer met de doorsnee-Vlaming niet kunnen gebruiken en in het concert der Europese volken zal men over ons spreken, als over een zeer eigenaardig fenomeen, een volksgemeenschap die met haar taalgebruik nog niet boven het stadium van het dialect is uitgegroeid.
Indien wij uit die minderwaardigheid weg willen, dan is het nodig, maar het is ook de hoogste tijd, dat er in Vlaanderen door een schaar bewuste en gezaghebbende mensen een voortdurende actie op touw worde gezet, | |
[pagina 15]
| |
met al de middelen van de moderne techniek, om de werkelijke eenheid van de Nederlandse taal in het Nederlandse taalgebied te doen heersen, zodanig dat er niet alleen in de handboeken van Nederlandse taal en letterkunde en in de geloofsbelijdenissen van de flamingantische-Dietsers-uit een stuk, maar ook in de levende werkelijkheid slechts één taal gesproken worde van Adinkerke (en als het kan van Duinkerke) tot Delfzijl. Zulks wil allerminst zeggen, dat de dialecten dienen te worden uitgeroeid, want naar mijn mening is een levend A.B.N. niet mogelijk zonder het voortbestaan van de gewestelijke idiomen. In Nederland is er zelfs een ‘Nationaal Overleg’ tot stand gekomen, precies met het oog op het behoud van de gewestelijke eigendommelijkheden en verscheidenheden. Het gevaar dat deze gewestelijke verscheidenheden in ons gezellig Vlaanderen zouden kunnen te loor gaan, lijkt mij wel zo denkbeeldig, dat wij het m.i. vooralsnog uitsluitend kunnen stellen met ‘gewestelijk overleg voor nationale cultuur’, zoals mr. J. Fleerackers het onlangs tijdens een vergadering zeer gelukkig formuleerde. Bij dit alles moet gesteld worden, dat, of wij het nu graag hebben of niet, Noord-Nederland, en meer bepaald nog het Hollandse schiereiland, in het Nederlandse taalgebied, de spraakmakende gemeente is, d.w.z. dat wij ons taalgebruik, in vorm en in tonaliteit, zullen dienen af te stemmen op het Nederlands, zoals dat op dit ogenblik in beschaafde kringen in het noorden wordt gesproken en liefst wel zodanig dat men niet kan horen of de man die spreekt uit West-Vlaanderen, uit Gelderland of uit Den Haag komt. Met opzet heb ik gezegd ‘in beschaafde kringen’, om voorshands de verdenking uit te sluiten dat ik bepaalde Hollandse afwijkingen van het A.B.N. aan de Vlamingen zou willen zien opdringen. God beware mij, en leve onze zachte g en onze goede b en onze diepe d en onze open a... Om die eenheid tot stand te brengen en levendig te houden zal er heel wat moeten gebeuren. Het zal nodig zijn dat men het beroep van journalist in Vlaanderen uitsluitend gaat toevertrouwen aan mensen, die Nederlands kennen en schrijven, zoals datzelfde Nederlands in het noorden gebruikt wordt (met weglating van de ‘blamages’ en de ‘ravages’). Er is hier zeker aanleiding tot een gematigd optimisme: wanneer wij De Standaard en de Gazet van Antwerpen en Het Volk en de Vooruit (en ook de andere Vlaamse bladen) van thans vergelijken met dezelfde krant van vijfentwintig jaar geleden, dan is het verschil zeer duidelijk merkbaar, het is zelfs enorm. Maar is het dan te veel gevraagd dat onze journalisten (ik weet het, het is een hard beroep) toch de moeite zouden doen om de taaltuintjes in hun eigen blad te lezen en het lesje te onthouden? Is het te veel gevraagd dat onze dagbladdirecteuren hun jongste redacteuren eens voor enkele maanden stage lieten doen op een Noordnederlandse redactie? Zij zullen er niet alleen een behoorlijke dosis vakkennis leren, maar ook de goede, gebruikelijke Nederlandse taal. Het lijkt mij even noodzakelijk te zijn, dat er niemand meer tot onze nationale zenders en voor de televisie zou worden toegelaten, hoe dan ook en ook niet voor duiven- of kippenpraatjes, die dat niet kan doen in een behoorlijk en keurig Nederlands en in geen geval zouden nog sprekers mogen worden aangeworven, die niet in alle opzichten beter Nederlands spreken dan die van Hilversum. En die zijn er gelukkig reeds bij ons. Het kan een aanslag lijken op de democratie, te eisen dat niemand naar het Parlement zou worden gezonden, indien hij zich niet behoorlijk in het Nederlands kan uitdrukken, maar in elk geval ben ik van mening dat wij ons volk in Europees discrediet brengen door het sturen van mandatarissen naar de Raadgevende Vergadering te Straatsburg, die er onze taal niet met eer kunnen spreken. Maar de hoofdzaak zal toch wel blijven: het onderwijs en het onderwijs van de moedertaal. Onze generatie heeft Nederlands geleerd van mensen, die de grote verdienste hebben gehad Nederlands bij zich zelf te hebben geleerd. Enkele zeer lofwaardige uitzonderingen niet te na gesproken, moeten wij zeggen dat onze generatie zeer onvoldoende Nederlands kent en dat de generatie die het van ons heeft geleerd het klaarblijkelijk ook onvoldoende kent. Het is mijn indruk, - maar ik geef mijn mening zeer gaarne prijs voor een betere - dat vijfentwintig jaar volledig Nederlands onderwijs, van laag tot hoog, op verre na niet de resultaten heeft opgebracht op het gebied van de taalkennis, die de Vlamingen er van hebben verwacht. Uiteindelijk geloof ik, dat er geen andere mogelijkheid bestaat, indien men in Vlaanderen wil komen tot het inburgeren van het Nederlands, als algemeen gesproken taal, en tot veralgemeende kennis van het Nederlands taaleigen, met daarbij een stevige taalvastheid en een zwierige taalvaardigheid, dan door het benoemen aan elke middelbare school in Vlaanderen, en niet in het minst ook aan de normaalscholen, van enkele Nederlandse leraars. Ik vraag mij b.v. af of onze Vlaamse Bisschoppen, met het oog op een dergelijke oplossing, niet tot een afspraak zouden kunnen geraken met de Nederlandse Bisschoppen. waarbij een wederkerigheid allerminst moet worden uitgesloten. Waarom zouden Vlaamse leraars niet in Nederland voor de klas kunnen staan en waarom zouden gebeurlijk niet enkele van onze jonge priesters, zij het dan ook slechts tijdelijk, in een Nederlands Bisdom aan zielzorg kunnen doen? Er zou dan wel spoedig, hetzij in Benelux, hetzij in Europees verband, een wettelijke regeling moeten tot stand komen (wij zijn nog steeds zo ver van de Europese eenheid en zelfs van de Benelux, dat een dergelijke regeling er nog steeds niet is), om bevoegde leraren ook te machtigen in het andere land te onderwijzen. Willen wij het binnen zeer afzienbare tijd tot nog meer tastbare resultaten brengen, dan zal er nog veel meer dienen te geschieden, voor welke taak en arbeid onze vrienden en medestanders worden opgevorderd. Het in nieuwe banen brengen van de Vlaamse beweging lijkt mij een allernoodzakelijkste opgave. De beveiliging van ons taalgebied tegen elke aantasting van ons territoir mag geen enkele Vlaming onverschillig laten, evenmin als de economische expansie van ons onderontwikkeld land, onze intellectuele wederuitrusting, enz. Maar is niet onder alle zeer belangrijke opgaven van de Vlaamse beweging de allerbelangrijkste, ik zou zeggen de primaire: de herwaardering en de uitrusting van de Nederlandse taal zelf, de draagster van onze Nederlandse cultuur?
Mr. Willem Melis. |
|