[Nummer 2]
Conferentie
der Nederlandse letteren
Van deze conferentie is reeds het tweede lustrum gevierd. Zoals men weet, vindt de conferentie jaarlijks onder auspiciën van de ministeries van onderwijs plaats, beurtelings in Nederland en België. Er zijn 5 secties: Letterkunde, toneel, uitgeverij en boekhandel, bibliotheekwezen en radio en televisie. Ieder jaar worden resoluties aangenomen, een algemene resolutie en één voor ieder van de secties, waarin de aandacht op wensen en tekortkomingen inzake de culturele samenwerking tussen Noord en Zuid gevestigd en concrete plannen om hierin verbetering te brengen opgesomd worden.
In Gedeeld Domein, Bulletin van de algemene conferentie der Nederlandse letteren van dec. 1960 worden de resoluties van de laatste, in november in Den Haag gehouden, conferentie volledig afgedrukt. De algemene indruk, die de lezing van de resoluties nalaat is, dat men in de meeste secties wel zo ongeveer uitgepraat is. Er worden weinig verrassende ideeën gelanceerd, hetgeen na 10 jaar misschien ook wel moeilijk is. Verder valt het op, dat in de secties letterkunde, toneel, uitgeverij en boekhandel en bibliotheekwezen steeds dezelfde vaste uitdrukkingen terugkomen. B.v.: ‘De conferentie constateert..., acht het van belang, dacht het gewenst, verheugt zich erover, stelt tot haar spijt vast, bepleit, blijft erop aandringen, stelt met leedwezen vast... etc.’ Alleen de sectie radio en televisie is zeer concreet: ‘De in de volgende resoluties vermelde plannen zullen worden verwezenlijkt gedurende het kalenderjaar 1961’, waarna een zeer uitvoerige en gedetailleerde opsomming volgt (bijna even lang als de resoluties van de andere secties tezamen). Wat is de oorzaak van dit kenmerkende verschil tussen de eerste vier secties en de sectie radio en televisie? Volgens Bert Ranke, in De Standaard van 11 februari, is de reden, dat radio en televisie zeer ‘concrete dingen zijn, die men dienstbaar kan maken’. Verder vraagt hij zich af, of ‘eventueel ook buiten deze hoge vergadering en geheel los ervan, meer direkt en praktisch resultaat zou zijn te verwachten van een beperkt en bestendig aktiekomitee ter bevordering van het kulturele ruilverkeer tussen Noord en Zuid’. Inderdaad, ook o.i. zou het deze kant op moeten gaan. Van twee delegatieleiders van één der secties, beiden mensen met een zeer drukke werkkring, is het ons bekend, dat ze ieder jaar de grootste moeite hebben om een programma samen te stellen. Een bestendig aktiecomité van mensen, die hun volledige
aandacht kunnen schenken aan de hun opgedragen taak, met ieder jaar een algemene conferentie, waarop, zoals nu, in secties de behaalde resultaten, de wensen en tekortkomingen behandeld worden, dat zou misschien de goede formule zijn.
Om dit actiecomité geheel los van de conferentie te laten werken, lijkt ons minder aan te bevelen.
Zo'n comité kan wel plannen uitbroeden, maar om die aanvaard en uitgevoerd te krijgen is de ruggesteun van een breed, gezaghebbend lichaam onontbeerlijk.
Op de jaarlijkse conferentie dient bovendien de taak van het werkcomité in grote lijnen vastgesteld te worden.
Om te beginnen zou men, liefst in samenwerking met de gemengde Technische commissie ter uitvoering van het Nederlands-Belgisch Cultureel Accoord, de volgende conferentie eens kunnen wijden aan het opmaken van een balans van verwezenlijkingen en tekortkomingen op het gebied van de culturele samenwerking, om, op grond van het aldus verkregen overzicht, algemene richtlijnen te ontwerpen voor verdere actie.
Thans dreigt in het detailwerk de brede kijk te zeer verloren te gaan.