heden, al begrijpt spreker dat hij van eenzijdigheid zou kunnen worden beschuldigd.
Voorts wil spreker zijn gehoor bepalen bij de plaats van de Afrikaner binnen het zogenaamde rassenvraagstuk. In de derde plaats wil hij aandacht vragen voor de eerste Geloftedag, meer nog voor die geloftedaad in 1838, om tot slot de vraag te stellen: Kan nù in 1960 in onze radicaal veranderde samenleving Geloftedag nog betekenis hebben?
De heer Van de Walt had boven zijn thema ook als titel kunnen schrijven: ‘God en de geschiedenis, de band van God met de geschiedenis’, want dààr ligt de kern van zijn betoog, we zouden bijna zeggen: zijn predikatie.
De mens en dus ook de Afrikaner ziet dat verband niet meer, houdt er te weinig rekening mee, zodat de oude krachtige steunpilaren hem ontvallen zijn en geen nieuwe worden opgericht.
Geloftedag houdt ons echter duidelijk voor, dat God en de geschiedenis in onverbrekelijk verband staan en blijven staan. Daarom stelt de heer Van de Walt de Afrikaner de vraag: Zijt Gij U nog altijd bewust wat het rechtlijnige verlengstuk van Danskraal en Bloedrivier moet medebrengen voor Uw daden in het heden, juist midden in de verwarring van het zg. rassenvraagstuk? En het stamverwante Nederland, in het verleden zo hecht verbonden met Zuid-Afrika, vraagt hij dringend bewust deel te blijven van het godsdienstige en historische geweten van Zuid-Afrika, opdat het daadwerkelijk en positief functionere.
Wij hebben allen te bedenken, dat de bijzondere ontmoeting tussen God en de geschiedenis niet iets is, dat slechts in 1838 bij Bloedrivier plaats vond, maar dat die lijn wordt doorgetrokken tot nu en in de toekomst. En dat inzicht mist de Afrikaner helaas maar al te dikwijls.
Het apartheidsbeleid is bij velen gegrond op wat het scheppingsverhaal in Genesis ons mededeelt: de mens geschapen, een ieder naar zijn eigen aard. Wij leven echter niet meer in de dagen van Genesis en mogen niet blind zijn voor de daarop gevolgde eeuwen van groei en wording. De schepping was het begin. Daarna ging Gods handelen in de geschiedenis door. Wie daar blind voor is, schakelt God, na Hem eerst naar de achtergrond te hebben verschoven, geheel uit.
Even fout is het, als de Afrikaner zich blijft doodstaren op de eens door hem getrokken parallel tussen Zuid-Afrika en het oud-testamentische volk Israël, de Joden. Men blijft hokken bij de verovering van het Beloofde Land, maar men vergeet, dat daarna voor de Joden eeuwen van ellende zijn gevolgd, hoewel alles er op wijst, dat de Afrikaner thans gevaarlijk dicht de situatie is genaderd, waarin de Joden tijdens de komst van Christus verkeerden!
Het is zover gekomen dat het nationale, de strijd voor zelfbehoud, het godsdienstige geheel en al heeft overspoeld en doordesemd.
Laat men zich niet verbeelden, dat het Christendom aan Afrika's zuidpunt staat of valt met het voortbestaan van de blanke beschaving aldaar, van hoe groot belang die beschaving ook is voor geheel Afrika.
God moet in Zuid-Afrika weer midden tussen het volk staan en niet alleen zijn een God van de binnenkamer. Als er is de levende belijdenis van God op weg in de geschiedenis zal er ook zijn de grote en de zo nodige rust, volledige rust in God en daaruit zal met overgave de allesomvattende dáád voortkomen.
Geen strijd om zelfbehoud, maar het uitvoeren als goede gezanten van een opdracht van onze Zender, God. Christus kan ons leren wat dat betekent.
Tot slot vroeg spreker aan de Nederlandse deelgenoot zijn Afrikaanse broeder steeds te wijzen op die ware Zendersopdracht en hem bij de uitvoering daarvan te steunen. Verder niets.
De heer Van de Walt is ervan overtuigd, dat God in deze tijden van atoom en raket de mens dan ‘een stok en staf’ zal zijn.
Na deze redevoering, niet van een politicus, maar van een theoloog, zong Sara van de Sande, begeleid door Hans Broekman kunst- en volksliederen (teksten van Elisabeth Eybers, Louw en bewerkingen van Arthur Meulemans en Arnold van Wijk). Zij oogstte een zeer verdiend warm applaus.
De dichter Sidney V. Petersen, die tijdelijk in Nederland vertoeft, droeg gedichten voor van Eugène Marais en van hem zelf, waardoor hij met succes aantoonde, dat het Afrikaans, dat geen Nederlands en geen dialect is, zich volkomen leent om de innigste gevoelens tot uiting te brengen.
De avond werd besloten met het zingen van Die Stem van Zuid-Afrika en een couplet van het Wilhelmus (Mijn schild en mijn betrouwen).