Neerlandia. Jaargang 64
(1960)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
De toekomst van de Nederlandse taalIndien we de geschiedenis van ons volk en zijn taal in vogelvlucht aan ons oog laten voorbijgaan, zien we ook hier de golflijn der historische gebeurtenissen. Met de welvaart van de natie gaat de bloei van haar taal gepaard. Als de achttiende eeuw ons volk langzaam tot gezapige rust doet vervallen, gaat ook de taal achteruit en wordt zij saai en onbeduidend.
Zo is het steeds geweest. De tijd na de Napoleontische oorlogen brengt dufheid en dofheid en de taal weerspiegelt dit. Tollens is de gevierde man. We wonen in Nevelheim. Dan komt de opleving van tachtig. Het schijnt dat het inderdaad zal gelukken Nederland en zijn taal op te stoten in de vaart der volken. ‘Maar eer 't zijn vaakrige oogjes gans ontsluit,
is het weer donker, en slechts droevig vloeit
door 't sluimerend geblaerte een zwakke klacht.’
Weg is het aureool dat de slapen der mannen van tachtig sierde. Er breekt een tijd van worstelen en woelen aan, die tot op heden voortduurt. Tal van valse profeten komen met veel rumoer op het toneel van onze taal en slepen menigeen mee. Taaltucht is uit den boze en de leuze ‘schrijf zoals je spreekt’ oefent haar verwoestende werking uit. Men vat haar niet meer op als: schrijf zoals een goed spreker spreekt, maar jan en alleman mag op de rechterstoel over onze moedertaal oordelen. | |
Het taalgewetenHier nu ligt de kern van het vraagstuk over de toekomst van de Nederlandse taal. Zullen Jan Rap en zijn maat bevoegde rechters blijven of zal men gaan inzien dat, evenmin als iedereen kan oordelen over medische en juridische vraagstukken, jan en alleman kunnen rechtspreken op het gebied van het Nederlands. Dit moet eens en voor al goed gezegd worden, want het is beter een kaars aan te steken dan de duisternis te vervloeken.
We moeten weer aan een taalgeweten gaan geloven. Een goed geweten moge dan volgens het Duitse gezegde een zacht kussen zijn, zonder slecht geweten is er geen zedelijke en geen maatschappelijke vooruitgang en evenmin vooruitgang op het gebied van de moedertaal.
Zoals eenmaal de algemene bede in dezen lande luidde: Verlos ons van de woede der Noormannen, Heer, zo ook moeten wij smeken: Geef ons een slecht geweten ten opzichte van onze moedertaal. Dit alleen kan ons redden uit de chaos, waarin wij thans verkeren.
Over de spelling spreken we niet meer. Zo goed als iedereen, die er in de praktijk mee te maken heeft, weet dat het nieuwe spellingstelsel een volkomen mislukking is geworden. We moeten op dit gebied naar een veel groter vereenvoudiging, want thans verduistert de spellingchaos de gedachte dat er iets veel belangrijker is dan dit: de kennis van de taal.
De lagere school doet steeds minder haar best tot een zuiver gebruik van de moedertaal te komen. En de middelbare school is vastgeraakt in een verward struikgewas van allerlei dingen die met de werkelijke kennis van de taal weinig meer te maken hebben. De eindexamen-opgaven bewijzen jaar na jaar dat het al meer en meer vermindert. Men floddert maar wat en een aantal leraren maakt propaganda voor dit geflodder.
Waar onderwijst men nog de kunst van goed spreken en schrijven en lezen?
Men bekroont dwaze taalverknoeiers als Lucebert, ja zelfs de Staat gaat zo ver, dat hij prijzen toekent aan boeken, die alleen de twijfelachtige verdienste hebben ruw en gedurfd te beschrijven, wat vroeger ‘mit Nacht und Grauen’ bedekt werd, getuige ‘Het Stenen Bruidsbed’ van Harry Mulisch. ‘Greif nur hinein’ is de leuze geworden en men grijpt, ook al geeft dit vuile handen. | |
Vrijheid en verantwoordelijkheidTaaltucht is uit den boze. Men leert de taal zoals een kind leert lopen en praten. Het komt alles vanzelf. Wat ‘men’ weleens zegt, is plotseling uitnemend Nederlands geworden.
En men vergeet wat Vondel eenmaal schreef in zijn: ‘Aenleidinge ter Neder-duitsche dichtkunste: ‘Die van zijnen Geest naer den Parnas gedreven, in den schoot der Zanggodinnen nedergezet en Apollo toegeheilight wort, dient zijne genegenheit en yver door hulp van de Kunst en leeringe te laten breidelen; anders zal zulck een vernuft, hoe geluckigh het ook zij, gelijck een ongetoomt paert, in het wilt rennen, terwijl een ander Dichter door kunst en onderwijs getoomt, den hengst slacht, die onder eenen goeden roskammer (= africhter van paarden) en berijder, met roede en sporen getemt en afgerecht zijnde, overal bij kenners prijs behaelt’.
Dit geldt niet alleen voor de dichtkunst, maar ook voor het proza. Want uw kamer is geen kamer als ze geen muren heeft. En zo is vrijheid geen vrijheid als ze geen grenzen heeft. Vrijheid is een stuk grond, niet de oneindige ruimte. Maar ook: vrijheid betekent verantwoordelijkheid, daarom zijn de meeste mensen er zo bang voor.
Een professor in de Nederlandse taalkunde aan een onzer bekendste universiteiten heeft openlijk verkondigd dat naar zijn mening binnen niet al te lange tijd ‘hij heb’ goed Nederlands zal zijn. Waarom ook niet? ‘Men’ zegt het en dus is het goed. ‘Hij meette’ in plaats van ‘hij mat’ is al eveneens goed Nederlands want een paar mensen hebben dit bij vergissing gezegd. ‘Greif nur hinein’ in het volle mensenleven en waar u het pakt, daar is het interessant. Iemand heeft eens gezegd: ‘De mensen worden niet opgehangen, omdat ze een paard hebben gestolen, maar opdat er niet weer paarden zouden gestolen worden’. Daarom moeten wij, die het wel menen met onze moedertaal, op al deze slordigheden en dwaasheden de aandacht vestigen, opdat er verbetering kome. | |
De wijsheid der ouderenDe spreuk van Ford geldt ook hier: ‘Gemakkelijk werk is een contradictio in terminis’ (een innerlijke tegenspraak). Het valt zwaar tegen al deze taalzonden op te tornen, maar wie een heuvel wil opwerpen, heeft zijn taak niet volbracht vóór de laatste vracht zand op de top is.
We vechten voor goed Nederlands en we winnen weleens van tijd tot tijd, maar iedere overwinning moeten we zien als een punt van vertrek, niet als een van aankomst.
De leuze van de jeugd is thans veelal ‘We zijn jong en we hebben gelijk, omdat we jong zijn’. Maar wij ouderen moeten daar tegen opkomen, want wij hebben geleerd dat de wijsheid eerst met de jaren ontstaat. Wij weten dat niet het onkruid het goede graan verstikt, maar dat dit enkel en alleen geschiedt door de onachtzaamheid van de kweker. | |
Een kostbaar pandOns taalgebied is niet groot. Het omvat nog geen twintig miljoen mensen. De ons omringende volkeren zien met een soort medelijdende minachting op ons neer. Dit is op politiek gebied maar al te vaak gebleken in de laatste jaren.
Maar wij moeten het voorbeeld van de zwemmende Ulysses voor ogen houden: Hij is slechts een nauw merkbaar punt in de zee met haar geduchte golven. Maar.... hij zwemt.
Zo moet het ook met ons zijn. We moeten zoveel mogelijk | |
[pagina 89]
| |
steun en aansluiting bij onze zuiderburen zoeken en gezamenlijk tot iets groots trachten te komen. Getrennt aufmarschieren und vereint schlagen. Ook het broedervolk aan Zuid-Afrika's zuidpunt moeten we in onze taalstrijd betrekken, zonder ons in hun rassenpolitiek te mengen. Wij mogen het daarmee eens zijn of niet, maar voor ons doel heeft zij een ondergeschikte betekenis. Wij moeten slechts trachten onze moedertaal, met of zonder kleine schakeringen als Vlaams en Afrikaans, groot te maken. Maar laten wij eraan denken: Men kan tucht hebben zonder vrijheid, maar geen vrijheid zonder tucht.
Wij allen moeten op de bres staan voor goed en zuiver Nederlands en ons niet door alle winden laten meevoeren. Boven alles moet onze spreuk zijn: Rustig te midden der woedende baren. Onze moedertaal is en blijft, ook in de toekomst, ons dierbaarst goed. Bewaart het pand u toevertrouwd. Met haar verheffing zult gij uzelf verheffen. |
|