Volkszang in Nederland?
Het vraagteken is geen vergissing!
Hoe staat het met de volkszang in ons land, waar zo veel bundels en liedboeken bestaan, dat een verzamelaar de kans zag er bijna 500 (vijfhonderd) in zijn boekenkast te krijgen. Naar zijn zeggen komt er ongeveer iedere week een bij. Iedere organisatie of vereniging of club schijnt haar eigen bundel te moeten hebben. Of dat nu is de Maatschappij tot Nut van het Algemeen (opgericht in 1784) of die vierdaagse Club van eergister, de eigen bundel is er of komt er. Tussen de beide genoemde liggen die paar honderd andere: landelijk, regionaal, zgn. plaatselijk georiënteerd. Levensbeschouwelijk gegrond of politiek gekleurd. Ouderwets en conservatief of een beetje modern, meermalen met een sterke buitenlandse inslag.
Naast het Nut en de wandelaars zijn er heel wat groepen met name te noemen: jeugdherbergen, volkshogescholen, christelijke organisaties, rooms-katholieke idem, jeugdorganisaties, Nederlandse vereniging voor de volkszang, enz. enz. Het loopt in de honderden..... en voor een goed deel dezelfde liederen. Daarom droomde Dr. P.J. Meertens enkele jaren geleden van een ‘pool’, waaruit een ieder tegen een zeer matige vergoeding zou kunnen putten, waardoor enorm veel tijd en geld bespaard zouden kunnen worden!
Helaas, deze is er nog niet. Ieder begint opnieuw, van voren af aan, doet er wat bij of laat er wat af, zo goed of zo kwaad als dat gaat zonder veel deskundige hulp.... en de nieuwe bundels komen wel van de persen rollen.
Een belangrijke vraag is of deze materie bij het onderwijs behoorlijk geregeld is. Het constateren van een chaotische toestand in de vrije maatschappij behoeft toch nog niet in te sluiten, dat die ook bestaat in de school. Natuurlijk denken we hier in de eerste plaats aan de lagere school. Daar gebeurt immers alles met rijksgelden, daar zijn inspecties en hoofdinspecties, kweekscholen, pedagogische centra, enz.
Dat er in de vrije maatschappij wel een en ander wordt gedaan, werd hierboven reeds vermeld. Ook het Ministerie van OKW verleende steun. De afdeling Volksontwikkeling (de huidige naam na ‘Vorming buiten schoolverband’ en ‘Jeugdvorming en volksontwikkeling’) subsidieerde en subsidieert jeugdorganisaties, volkshogescholen e.d. waar de volkszang wel op het programma voorkomt. Voor de volkszang direct en rechtstreeks kunnen de subsidies gerekend worden aan de Nederlandse vereniging voor de volkszang (van 1906) en aan de Raad voor de Nederlandse volkszang (1951) ten goede te komen. ‘Ons eigen volk’ (ongeveer 1947) komt ook in hoofdzaak de volkszang ten goede. Dat laatste subsidie is ettelijke keren hoger dan de som van de beide daarvóór genoemde.
Ook de afdeling Lager Onderwijs moet in dit verband worden genoemd, vanwege de subsidies welke zij verleent aan de instituten van Gehrels (Amsterdam) en Ward (Roermond). Naar ik meen redelijk hoge bedragen, waarschijnlijk wel weer iets hoger dan dat van ‘Ons eigen Volk’. De beide genoemde instituten kennen een werkmethode met consulenten. Verder is nog te noemen de Vereniging voor huismuziek, de Katholieke Vereniging voor volksdans en volkszang, de Stichting ‘de Spelevaart’ e.d. Maar bij de laatste ligt het accent weer anders.
Resumerende kunnen we zeggen, dat er wel iets gebeurt, dat er financiële steun wordt verleend en dat de beoefening van de volkszang er nog wel is.
Er zijn echter vele vragen: Wie weet eigenlijk precies wat er gebeurt en welke de resultaten zijn? Zijn die gunstig of onbevredigend? Is er enig overleg of coördinatie, b.v. in de sector van het onderwijs? En buiten die sector?
Het wordt de voorstander van volkszang wel wat bang om het hart, als hij de klachten verneemt, door inspecteurs en door vergaderingsleiders geuit. En die klachten komen van alle kanten, noord en oost en zuid en west.... Amsterdam vooral niet te vergeten. Burgemeesters, die met inwoners van hun steden naar plaatsen in het buitenland vertrokken, zeggen dat het zingen (lees het niet kunnen zingen) van de Nederlanders meermalen gewoonweg ‘genant’ was. En intussen groeit een goed deel van onze jeugd op in de gedachte, dat het goede Nederlandse lied alleen maar thuis behoort in de tehuizen voor bejaarden.
In feite is het volkslied een onmisbaar element in het leven van ieder volk, het is een kenmerk van het volksleven. Zonder eigen liederen... geen ‘volk’. Nederland bezit er vele en zeer goede, een kostelijk bezit, dat niet hoog genoeg kan worden gewaardeerd.
De vraag rijst of er in het verleden dan geen pogingen zijn gedaan om door een goed samenspel en bundeling van krachten ook op dit terrein iets te bereiken. Wat de school betreft, durf ik daarop geen antwoord te geven. Vermoedelijk wel.... Het zou te mal zijn als dat niet het geval was.
En buiten de school? Ja, wie weet dat nu precies?
Na de oorlog van 1940-45 heeft ongetwijfeld ‘Nationaal Herstel’ de bedoeling gehad coördinerend te werken op het gebied van de volkszang. Nationaal Herstel had echter geen lang leven. Vermoedelijk is de Stichting ‘Ons eigen Volk’ daarna ontstaan, mogelijk daaruit voortgekomen.
Het Ministerie van OKW heeft na die oorlog gestimuleerd tot het doen ontstaan van een bundel welke aanvaardbaar zou zijn voor het hele volk Die bundel is er moeizaam gekomen, niet zonder moeite en narigheid, omdat in de commissie van deskundigen onenigheid en tegenwerking ontstond. 't Werd een klein drama, maar de bundel is er..... ter vermeerdering van het grote aantal.
Zelfs was er een bespreking op OKW. Iedereen was nieuwsgierig wat dat nu toch wel zou worden. Zeker 30 personen waren aanwezig. Er kwam niet veel uit de bus. Velen wilden per se ‘het hunne’. Men meende, dat de ene groep dit niet zou willen zingen en de andere dat niet. Daarbij komt, dat er mensen zijn, die menen dat in dit opzicht ons heil alleen van de 17e eeuw te verwachten is.
Mogelijk was er weer iets te verwachten toen in 1951 de Raad voor de Nederlandse volkszang tot stand kwam. Van die zijde zou misschien een poging kunnen worden gedaan. Hetgeen echter niet het geval is geweest.
Nederland zingt niet! Als er gezongen wordt is het slecht. Iedere groep blijft lekker op zijn eigen stukje land zitten, dikwijls op Nederlandse wijze een beetje in de modder waar alleen maar gemodderd kan worden.
Bij dit alles vervagen de pogingen van het verleden. Namen als die van Spoel en andere voortrekkers worden vaag..... en nu lees ik juist in de krant, dat Johannes den Hertog, benoemd tot dirigent van de Nederlandse opera, een veelzijdig musicus, zoon van Herman Johannes den Hertog, van 1914 tot 1921 wethouder van onderwijs te Amsterdam, zich zeer enthousiast heeft bezig gehouden met de ontwikkeling van de volkszang..!!
In 1906 werd de Nederlandse vereniging voor de volkszang opgericht. Voor de zanglustigen in den Haag was, onder leiding van Arnold Spoel, de zaal van het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen veel te klein. Tot de bezoeksters behoorde meermalen Koningin Wilhelmina, thans buitengewoon erelid van de vereniging.
Die oude vereniging sluimerde een beetje en begint nu toch weer wakker te worden. Ze koos zich een nieuw bestuur, installeerde een jeugdig, deskundig Technisch College. Ze KAN en MAG haar liefde voor de goede zaak vergeten noch kwijtraken. Zou er kracht zijn te vinden voor een grootse taak, te verrichten midden in het Nederlandse volk, voor dat volk?
Het wordt ondernomen. De Vader des Vaderlands zou destijds reeds gezegd hebben, dat het niet noodzakelijk is te slagen ‘om het te gaan ondernemen’.
H.Th. Rooswinkel
oud Staffunctionaris van het Ministerie van OKW. secretaris van de Nederlandse Vereniging voor de volkszang.