Apartheid
In 1948 wint de Nasionale Party onder Malan de verkiezingen en in 1953 en 1958 komt zij onder Strydom, opgevolgd door Verwoerd, met vergrote meerderheid terug. De oppositie is verbrokkeld en zwak, heeft geen alternatieve politiek en maakt in dit Angelsaksische stelsel nog steeds weinig kans.
Het grote probleem waarvoor de nieuwe ‘Nasionale’ regering zich dan geplaatst ziet, is het rassenvraagstuk, dat zij wil oplossen door de zgn. apartheidspolitiek. En met die politiek schijnt de Afrikaner het in de wereld voorgoed verkorven te hebben.
Het rassenvraagstuk is in de eerste plaats een vraagstuk van een zeer heterogene bevolking, die in één staatkundig en economisch verband, de Unie van Zuid-Afrika, leeft. Een bevolking van 14,5 miljoen met een zeer verschillende samenstelling in zeer onevenwichtige getalsverhoudingen. Er zijn 3 miljoen blanken (60% Afrikaans, 40% Engels), er zijn 9,7 miljoen Bantoes met vele stammen en talen in de groepen Nguni (Xhosa, Zoeloe. Swazi), Sotho (Noord-Sotho, Zuid-Sotho, Tswana), Shangaan en Venda, waarvan 4 miljoen in hun eigen Bantoegebied leven, 3 miljoen op het platteland in de blanke gebieden wonen en 2,5 miljoen in en bij de blanke steden. Dan zijn er nog 1,5 miljoen Kleurlingen aan de Kaap (afstammelingen van de Maleiers en Hottentotten) en 0,5 miljoen Indiërs.
De blanken vormen de ontwikkelde groep, die politiek en economisch het heft in handen heeft; de Bantoes zijn onderontwikkeld, economisch afhankelijk en vrijwel zonder politieke zeggenschap. Van oudsher en wettelijk beschermd zijn er Bantoegebieden, die echter in ontwikkeling achtergebleven en vrijwel geheel agrarisch zijn, naast de blanke gebieden. Van oudsher gaat in de blanke gebieden economische integratie gepaard met scherpe sociale segregatie.
Het probleem van de verhouding tussen deze verschillende volken in één land is accuut. Afrika ontwaakt en vraagt zelfbeschikking. De blanken zijn bevreesd voor hun eigen positie en toekomst in Afrika als numerieke minderheid, die geen ander vaderland heeft. De ontwikkeling van de Bantoegebieden en de Bantoebevolking is een dwingende noodzaak. De economische integratie is een gevolg van de economische ontwikkeling van het land.
De oplossing voor dit probleem wordt dan gezocht door de Nasionale Party in de apartheidspolitiek, die wel eens als volgt in formule is gebracht:
ontwikkelden + onderontwikkelden + industrialisatie + laissez faire = horizontale segregatie;
ontwikkelden + onderontwikkelden + industrialisatie + wetgeving = verticale scheiding.
Die apartheidspolitiek wordt ook wel genoemd: 'n beleid van ‘afsonderlike eiesoortige ontwikkeling’ of ook ‘harmonious multi-community development’.
Na 1948 zijn er vele wetten aangenomen, zoals die op het verbod van gemengde huwelijken, die op de instelling van groepsgebieden bij de steden, die op de instelling van Bantoestam- en -gebiedsoverheden in de Bantoegebieden als ‘moderne vorm van de natuurlijke Bantoedemocratie’ met toenemende administratieve, juridische en uitvoerende bevoegdheden, waarvan er thans honderden bestaan, de wet op het Bantoeonderwijs onder toezicht van de Unieregering, onder beheer van Bantoeschoolraden, met moedertaalonderwijs, dat aangepast is aan de Bantoegemeenschap (het leerlingental werd verdubbeld in vijf jaar en tegen 1963 kan de leerplicht voor de Bantoe ingevoerd worden). Er werden bij de steden tienduizenden huizen voor de Bantoe gebouwd, bijna alle ‘slums’ zijn opgeruimd, door een stelsel van arbeidsbureaus en identiteitskaarten is er een controle op het binnenstromen van Bantoearbeiders in de blanke gebieden vanuit de Bantoegebieden, de protectoraten of van buiten de Unie. De Bantoegebieden worden ontwikkeld door landbouwverbetering, erosiebestrijding, onderwijs, zelfbestuur, dorpsstichting en industrievestiging. Universiteiten voor de Bantoe werden ingesteld. Het stelsel van Bantoezelfbestuur wordt verder ontwikkeld door gebieds- of etnische overheden, die de status krijgen van een provinciaal bestuur.
De Eerste Minister Verwoerd gaf het vorig jaar in het parlement het volgende toekomstbeeld: het ontstaan van een zestal Bantoeprovincies met intern zelfbestuur op basis van eigen cultureel-sociale ontwikkeling in een gediversificeerde economie, die het mogelijk maakt in stijgende mate de Bantoebevolking 'n bestaan en werk te verschaffen en die in hun eigen handen is; handhaving van economische eenheid in economische gemeenschap en gemeenschappelijke markt; de politieke eenheid zal onder leiding van de blanke Unie-regering zo lang mogelijk gehandhaafd worden zonder evenwel volledige zelfstandigheid van de Bantoegebieden tegen te houden; ondertussen een voortdurende en intensieve uitwisseling van leiders, technici en specialisten; de economie in de blanke gebieden biedt arbeidsmogelijkheden voor de Bantoe, die daar echter geen permanente rechten zullen hebben.
De grote vraag is natuurlijk, of deze politiek zal slagen en daarbij spelen de menselijke verhoudingen niet de onbelangrijkste rol. Een ander alternatief ziet de Afrikaner niet dan verdwijnen uit zijn vaderland (maar waarheen?) of ondergaan in de massa van de niet-blanken, wat hij niet wil.