praktische Benelux-problemen moeten zorgen, in hun werk zouden gestimuleerd worden door een hierbij onontbeerlijk idealisme. De heer Van Soest achtte dit soort Economische Congressen overigens zelfs voor niet-economisten bijzonder waardevol en adviseerde, ter mobilisering van de publieke opinie ook eens een “Cultureel Benelux-Congres” te organiseren, opdat de drie landen zouden kunnen getuigen van hun wil ook op dit terrein samen te werken. Dit zou men, aldus de heer van Soest, niet over moeten laten aan organisaties, die weliswaar een deel van het terrein bestrijken, maar niet in de breedte, die in Benelux zo wenselijk is.
De heer Lichtenauer antwoordde hierop, dat hij met vreugde had geconstateerd, dat een ingenieur in deze technocratische tijd van zoveel idealisme was vervuld. Ten aanzien van de suggestie van de heer Van Soest, zeide de heer Lichtenauer, dat zijn commissieleden en hij in de werkzaamheden van het “Comité Benelux” slechts de nederige plaats innamen van de verzorging van de economische sector’. Badinerend voegde hij hieraan toe, ‘dat hij dientengevolge van cultuur geen flauw begrip had’. De aanwezige leden van het Nationaal Hoofdbestuur van het Comité Benelux lieten vervolgens weten, dat zij aan het plan van de heer Van Soest stellig aandacht zouden besteden.
Tot slot van dit commentaar verwijst de secretaris naar het aanstaande XIVe Economische Benelux-Congres, dat te Gent zal gehouden worden en waar de landbouw-problemen zullen ter sprake komen.
Tot zover de brief van de secretaris van het Comité Benelux voor Nederland. Ik betwijfel geen ogenblik de juistheid van de feiten, zoals zij in deze brief worden vermeld en wil me zelfs niet de moeite getroosten deze in het officieel verslag van het bewuste congres na te slaan. Het woord van de secretaris van het Benelux-Comité is mij genoeg, want het zij hier meteen vooropgezet dat ik, noch in mijn toespraak, noch in dit artikel, afbreuk zou willen doen aan het Benelux-Comité. Zoals reeds elders gezegd juich ik ten zeerste elke werkzaamheid toe, die gericht is op toenadering van België en Nederland. Ook moet ik erkennen, dat ik in mijn toespraak beter van de ‘Economische sudie-commissie’ had kunnen spreken. Voor het overige ben ik wel zeer teleurgesteld door dit commentaar. Men begrijpe mij goed. Het A.N.V. moet zich krachtens zijn doelstellingen op een zuiver cultureel standpunt stellen. Het andere komt voor het A.N.V. op de tweede plaats.
Bij het Benelux-Comité is de gang van zaken en denkwijze precies andersom. Het accent ligt daar anders. En daarin ligt het gevaar dat ik heb willen aanklagen: dat het culturele in het geheel niet meer in aanmerking komt ten bate van het economische.
De toelichting nu door de secretaris gegeven versterkt mij in mijn mening, dat het economische alles overheerst in het Benelux-Comité. Als de voorzitter van een studie-commissie zich verheugt over het feit, dat een ingenieur idealist is, dan is dat voor mij een bevestiging, dat er in zijn kring gewoonlijk van idealisme weinig te merken is en het is hoogst bedenkelijk, wanneer een voorzitter dat zo onomwonden en openlijk van zich zelf durft te bekennen.
Als hij daaraan nog ‘badinerend’ toevoegt.... dan meen ik, dat dit op zo'n moment en op zo'n bijeenkomst nogal ongepast is. Men badineert nu eenmaal niet met de Nederlandse cultuur en zeker niet in een milieu waar verwondering en blijdschap is om één uiting van idealisme. Ik kan de heer Van Soest slechts toejuichen, dat hij zijn mening in dat milieu op zo'n waardige wijze heeft uitgesproken. Dat de aanwezige leden van het Nationaal Hoofdbestuur aandacht zullen besteden aan het plan van de heer Van Soest is een belofte, die wij zullen onthouden, al moet mij voorlopig van het hart dat ik dergelijke verzekeringen wel meer gehoord heb tegenover een interpellant, die niet in het voorgespannen gareel loopt. Ik neem dan ook de vrijheid deze verzekering, in afwachting van een positieve daad, te beschouwen als een machtig kluitje in het riet.
Over het onderwijs wordt in de toelichting niets gezegd en over de landbouw alleen dat er een congres zal komen. Dit laatste verheugde mij zeer, maar het verandert niets aan mijn kritiek, die juist het tekort op die twee gebieden wilde onderlijnen. Overigens heeft het Congres nu plaats gehad en naar het verslag ervan in de Nieuwe Rotterdamsche Courant zou het een povere vertoning geworden zijn, wanneer de ‘grand old Man’ Fr. van Cauwelaert het niet enig reliëf had gegeven. Het felen van dit Congres is mijns inziens het beste bewijs, dat de cultuur in de Benelux-organisaties zeer bepaaldelijk een voorname plaats moet krijgen, willen wij Nederlanders niet de dupe worden van het geheel. Ik hoop hier op een andere plaats uitvoeriger op terug te komen.
Met alle genegenheid voor het Benelux-Comité moet ik dus bij mijn mening blijven en ik vraag me af, of er hier geen aanleiding is eens gezamenlijk te overleggen of samen te werken - met het A.N.V., bedoel ik -, opdat er ook een cultureel aspect kome in de gehele Benelux en in zijn Comité, of dat er althans een poging ondernomen worde om alle idealisten uit de economische wereld der Nederlanden samen te brengen. Het wil er bij mij niet in, dat ir. L.L.W. van Soest daar de enige zou zijn.
Rogier Gheyselinck.