Neerlandia. Jaargang 63
(1959)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Een nieuw boek over de Vlaamse BewegingRuim twintig jaren nadat de Vlaamse historicus en activist Leo Picard, vóór de tweede wereldoorlog een der redacteuren buitenland van het Haagse liberale dagblad Het Vaderland, het eerste deel van zijn Geschiedenis van de Vlaamsche en Groot-Nederlandsche beweging schreef, waarin hij niet verder kwam dan het jaar 1870, terwijl het tweede deel nog altijd op zich laat wachten, is het een jonge Noordnederlander uit de school van prof. Geyl, die het vorig jaar, kort voor diens aftreden bij hem in Utrecht de doctorstitel verwierf op een verhandeling over ‘Het Vlaams-nationalisme 1914-1940’.Ga naar voetnoot1) Kon de betreurde Gerretson in zijn inleiding op Picard's boek getuigen, dat deze geschiedschrijver in de eerste oorlogsmaanden van de eerste wereldoorlog, toen Duitsland België overrompelde, als jonge Vlaming een zeer belangrijke rol speelde, omdat hij ‘de autonomie van de Vlaamsche Gedachte, zoowel tegenover de Belgen als tegenover de Duitschers gehandhaafd en onbeschroomd tot haar radicaalste consequenties ontwikkeld heeft’, met dr. Willemsen daarentegen is het totaal anders gegaan. Als aankomend historicus werd zijn aandacht op de Vlaamse Beweging gevestigd en door zijn studie ervan werd hij grootnederlands georiënteerd. Doch actief deelgenoot aan deze ontwikkeling als Picard is hij nooit geweest, wat reeds door zijn jeugd onmogelijk was. | |
Vlaamse beweging als tegenwichtIn zijn korte inleiding wijst Willemsen er op, hoe de Vlaamse Beweging, die in Belgie geleidelijk ontstaan was tegen het overwicht van de Franse invloed in de anti-nederlandse staat België (na de afscheiding van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van 1815-1830) aanvankelijk partijpolitiek bepaald was: de partijman Julius Vuylsteke uit Gent streefde naar volksontwikkeling met hulp van het liberale Willemsfonds (genoemd naar de vader der Vlaamse Beweging Jan Frans Willems); de bekende Gentse hoogleraar Paul Fredericq, schrijver der driedelige Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche Beweging, was uitgesproken liberaal gericht en twijfelde tegen 1900 nog aan het bestaansrecht van een Vlaamse universiteit in zijn stad. Onder invloed van de jonggestorven dichter Rodenbach (‘Vliegt de blauwvoet, storm op zee!’) ontstond onder de Vlaamsgezinde studenten van Leuven een uitgesproken katholieke richting. Het vrijzinnig flamingantisme kreeg een stimulans door August Vermeylen. Kort voor de oorlog van 1914 vonden de Vleemse leiders van de drie grote Belgische staatspartijen Frans van Cauwelaert (katholiek), Louis Franck (liberaal) en Kamiel Huysmans (socialist), genoemd ‘de drie kraaiende hanen’, elkaar in een eenheidsfront voor een Vlaamse universiteit te Gent. | |
Vlaamse tak van het A.N.V.Dit ideaal werd ook nagestreefd door de Vlaamse tak van het in 1896 door Hippoliet Meert opgericht Algemeen Nederlands Verbond, als permanente organisatie van grootnederlands-gezinden naast de noord- en zuidnederlandse taal- en letterkundige en wetenschappelijke congressen. Terecht constateert Willemsen: ‘Als algemene vereniging was het A.N.V. beter in staat de tegenstelling tussen clericaal en anti-clericaal te overbruggen dan de andere cultuurverenigingen als het liberale Willemsfonds en het katholieke Davidsfonds. In het Noorden heeft het A.N.V. in bredere kring belangstelling voor de Vlaamse kwestie op kunnen wekken dan de traditionele Nederlandsche congressen vermochten’. Wij kunnen dr. Willemsen bij de behandeling van zijn eigenlijke onderwerp onmogelijk op de voet volgen: het Vlaamsnationalisme (onderverdeeld in het Activisme en de Frontbeweging of Vereeniging van Oudstrijders) tijdens de eerste wereldoorlog en daarna tot aan de tweede, benevens de staatkundige ontwikkeling in België en het Vlaamse vraagstuk, zijn zo systematisch behandeld, dat ons beperking geboden schijnt tot enkele vermeldingen, waar het ons Verbond of de staatkunde der Nederlandse regering betreft. | |
Houding Hoofdbestuur A.N.V.De afdeling Lier van het A.N.V. eiste in 1915, dat bij de vrede de Vlamingen zich onder bestuur en eigen Nederlandse taal op eigen krachten zouden kunnen ontwikkelen. Maar ‘het hoofdbestuur van het A.N.V., waarin passieve Vlamingen en voorzichtig-neutrale Noord-Nederlanders het heft in handen hadden, weigerde het Lierse manifest in “Neerlandia” op te nemen.’ In tegenstelling tot b.v. Basse verdedigt Willemsen de stelling, dat het activisme. het noodgedwongen samenwerken met de Duitse bezetter, om een van de staat België onafhankelijke staat Vlaanderen te kunnen vormen, voortgesproten is ‘uit de radicale vleugel van de Vlaamse Beweging, die daarvan niet een uitwas vormde, maar die integendeel in de jaren voor de oorlog de motor van deze beweging geweest was.’ In Noord-Nederland, waar het Activisme steun genoot van Dietse groepen, werd aan het hoofdbestuur van het A.N.V. voorgehouden, dat men zich niet afzijdig mocht houden, nu tijdens de oorlog ‘in Vlaanderen en Zuid-Afrika de Nederlandse taal en het Nederlandse volksbestaan ernstiger dan ooit bedreigd werden’. Dit was ook het standpunt van de in 1917 opgerichte Dietsche Bond, klein in aantal, maar samengesteld uit uitgeweken activisten en dus met belangstelling voor Vlaanderen. Ook het Dietsch Studenten ver bond, dat onder de jongeren betrekkelijk veel aanhang had, was een morele steun voor de Vlamingen. Verder waren in Vlaanderen de actiefste leden van het A.N.V. activist geworden. Tot hen behoorde de stichter Hippoliet Meert. | |
Belgisch Verdrag 1825Bij de behandeling van het ontwerpverdrag met België (1925) constateert Willemsen, dat hij geen pogingen ontdekt heeft om de Vlaamse pers gunstig te stemmen voor de Nederlandse regering: ‘In werkelijkheid had Den Haag totaal geen oog voor de Vlaamse factor’. Van het A.N.V. ging weinig kracht meer uit, daar men bang was zich in te laten met ‘binnenlandse aangelegenheden van België’. Een actief Grootnederlander als Geyl kon hierin geen verandering brengen. Aan het voeren van actieve grootnederlandse cultuurpolitiek, rekening houdend met de ‘stambelangen’, werd niet gedacht. Onder invloed der Nederlandse neutraliteitspolitiek sinds 1839 dacht de Nederlandse regering er niet aan de culturele doelstelling van het A.N.V. te benutten voor uitbreiding van de Nederlandse invloedssfeer, zoals de Franse regering dit deed met de Alliance Française of de Duitse met de Alldeutsche Verein, die enkele jaren voor het A.N.V. was opgericht. Overigens schijnt Willemsen de algemene oppositie in het noorden tegen het Belgisch verdrag toch niet helemaal aangevoeld te hebben. Verder meent hij, dat de voorstanders van staatkundige eenheid tussen Nederland en het Vlaamse gedeelte van België de duizenden noordelijke leden van het A.N.V. bang hebben gemaaktvoor actieve grootnederlandse staatkunde. Zijn boek is een uitstekend overzicht voor alle Vlaamse staatkundige groeperingen - teveel om hier zelfs maar aan te duiden - tussen de twee wereldoorlogen, en daardoor m.i. van groot belang voor de geschiedenis der Nederlanden. Tot de weinige literatuur, die Willemsen niet apart vermeldt, behoort m.i. het levensbericht, dat Picard voor de Maat- | |
[pagina 13]
| |
schappij der Nederlandse Letterkunde van Herman Vos schreef (waarin deze reeds zinspeelde op Willemsens onderzoek), terwijl ik ook de studie van Kernkamp mis over ‘de Utrechtse documenten’ n.a.v. de onthullingen van dr. Rittsr in het Utrechts Dagblad over het Frans-Belgisch militair accoord. Evenmin gewaagt Willemsen van het Giessense proefschriftje van H. Otto, Die flämischen und holländischen Nationalbewegungen (1936). Ik betwijfel of Gerretson deze doorwrochte studie van Willemsen nog heeft kunnen lezen. Maar het zou mij niet verwonderen, als hij met dit boek zijn wens in vervulling had zien gaan, die hij aan het slot van zijn inleiding op Picard schreef: ‘er behoeft omtrent het activisme, die merkwaardige breuke tussen volk en staat in het Zuiden, niets te worden verzwegen; integendeel: het Vlaamsche Volk heeft er recht op deze heroïsche episode uit zijn geschiedenis naar waarheid geboekstaafd te zien.’ J. Steur |
|