Neerlandia. Jaargang 62
(1958)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Henric van Veldeke
| |
[pagina 54]
| |
een zogenaamde lingua franca, een soort beschaafde voertaal van ontwikkelde lieden in ons Nedermaas gebied? Dezelfde vraag geldt voor de 13.528 (of minder) paarsgewijs rijmende regels van de Eneide en voor de 25 kunstige liefdesliederen, die ons niet in de oorspronkelijke taal zijn overgeleverd. Stond Veldeke op de schouders van voorgangers in de Maasvallei, die sedert de Karolingers en de Prinsbisschoppen van Luik, drie eeuwen (voor 800 tot na 1100) op kunstzinnig gebied zoveel schoons geschonken hebben? Hing Veldeke af van Rijnlandse en andere Lotharingse dichters? Hoe raakte onze dichter verzeild aan het hof van Kleef, waar het onvoltooide Eneas-epos gestolen werd? Wat bracht hem ertoe op de gastvrije burcht in Doringen (Thuringen) zijn heil en het verloren gewaande Eneashandschrift te zoeken bij de mecenas, paltsgraaf Herman? Waar toefde Veldeke, toen hij kennis maakte met de Provencaalse minnezangen? Heeft hij van de troubadours uit Zuid-Frankrijk alle melodieën tegelijk met de gekunstelde poëzie overgenomen en nagebootst? Was Veldeke in zijn ambt van mir nisterialis van de graven van Loon tevens hun juridisch medewerker? Heeft hij ooit een levensgezellin gevonden met wie hij in de echt verbonden is geweest? Welke rol was hem toebedeeld tijdens de weidse feestelijkheden in 1184, toen keizer Frederik Barbarossa in Mainz niet enkel twee prinsen de ridderslag toebracht, maar ook een groep andere jongeren? Heeft Veldeke de Sint Servaaslegende uit het latijn omgetoverd in het diets, vóór Frederik Barbarossa in 1165 Maastricht met zijn bezoek vereerde, of korte tijd daarna? Hebben anderen aan deze legende mee gewerkt, of de hand gehad in het samenstellen van de eerste epiloog? Moeten we de custos Hessel daarvoor aansprakelijk stellen? Stonden Veldeke bij het herdichten van dit legendarisch verhaal politieke bedoelingen voor de geest? Wie hebben allerlei wijzigingen aangebracht in het epos Eneas? Waar en wanneer heeft Veldeke het tijdelijke met het eeuwige verwisseld? Deze en andere vragen zullen wij hier nu niet oplossen. We stellen ze slechts om aan te duiden met hoeveel moeilijkheden de studie over Veldeke sinds honderd jaren te doen heeft. Zoals wij hierboven reeds opperden kan de Servaaslegende omstreeks 1165 ontworpen zijn. Men mag de Vita-bewerking voor de arbeid van een nog niet doorkneed dichter houden. Hadden wij het oorspronkelijke in niet verstoethaspelde vorm vóór ons, dan zou daaruit overtuigend kunnen blijken, dat de Maaslander nog niet vertrouwd was met alle knepen van de maker, de poëet. Wij beperken ons hier tot een schematisch overzicht en verwijzen voor een taalkundige beschouwing o.m. naar prof. dr. Jan van DamGa naar voetnoot(1) en prof. van MierloGa naar voetnoot(2). Het uitvoerigst werd de Servaaslegende ontleed door Jozef DroogmaasGa naar voetnoot(3) en de ondergetekendeGa naar voetnoot(4), die in 1930 onder schuilnaam, | |
[pagina 55]
| |
Jan StormenGa naar voetnoot(5), de eerste helft in vertaling uitgaf en in 1957 een oude belofte inloste door ook de tweede helft uit te geven.Ga naar voetnoot(6) Het hagiografische heldendicht over Sint Servaas valt in twee ongeveer gelijke delen uit elkaar. In het eerste stuk zien we de afstamming en levensgang van de gezondene tot en met zijn glorierijk verscheiden. De tweede helft toont een reeks van anekdoten zonder veel samenhang, waarmee de dichter vooral de wonderlijke macht van de heilige voorspreker bij God wil bewijzen. Uit Klein-Azië tijgt Servatius op hemels bevel en met een engel als gids naar West-Europa. In de civitas Tungrorum wordt de wonderbare uitverkiezing tot bisschop door bovenaardse macht bewerkstelligd. De nieuwe kerstening van het Mosaans gebied en andere streken werpt rijke vruchten af. Door tegenwerking van satan moet Servaas echter het veld ruimen en zijn zetel in Maastricht vestigen. Gewaarschuwd door een godsgezant, alarmeert hij heel de christengemeenschap en roept alle standen in Troyes aan de Seine bijeen. Na zijn eenstemmige benoeming tot delegaat, maakt Servaas vanuit Tricht over Metz en Bazel een bedevaart naar Rome om voor het heil van Europa te bidden. De Voorzienigheid heeft echter besloten de volkeren te laten tuchtigen door Attila. Servaas neemt als aandenken slechts een sleutel van hemelse makelij mee, komt met de Hunnenkoning in aanraking en kan in Duitsland en Lotharingen slechts onheil aankondigen. In het berouwvolle Tongeren ontvangt hij alle reliekschrijnen, die hij in de Romeinse vesting Tricht veilig stelt, waarna de werker in de wijngaard zijn schone ziel aan de Schepper terugschenkt. Groot is de deelneming van stammen uit alle oorden vóór en tijdens de begrafenis. Dat tallozen naar geest en lichaam gezond worden is haast vanzelfsprekend.
De Hunnen verwoesten Zuid- en West-Europa grondig. Alleen Maastricht en de Stef anusdom van Metz ontsnappen aan uitmoording en brandschatting. Jaren na de veldslag tegen Atilla blijven de ruines en puinhopen getuigen van de schrikwekkende inval. Pas aan een concilie in Orleans dankt Tricht zijn nieuwe bisschop Agricolus, onder wiens roemrijke opvolgers bijzondere vermelding krijgen: Monulf us, Lambertus en Hubertus. Wonderlijke voorvallen met het stoffelijk overschot van Sint Servaas, in prachtige staaltjes van edelsmeedkunst gevat, willen aantonen, hoe krachtig de invloed van de heldhaftige geloofsverkondiger in het Paradijs is. Met een beroep op overmacht: ‘wie kan honderdduizend mirakelen vertellen?’ besluit de dichter zijn epos. ⋆ ⋆ ⋆ In Veldeke's Eneide moeten we vóór alles een vrije bewerking van de oudfranse vertaling van Vergilius' Aeneis (in twaalf boeken) zien. Veel heeft Veldeke overgezet in middeleeuwse riddergeest. Naast de oorspronkelijke heidense atmosfeer ademt zijn verhaal hier en daar iets christelijks. Eneas met enige honderden ridders, mitsgaders zijn vader en zoontje, vaart op bevel van de goden weg, nadat Troje in vlammen is opgegaan. Het wordt een tocht à la Odysseus, totdat koningin Dido in Karthago een welkome gastvrijheid biedt. Door de invloed van Venus (Eneas' moeder) wordt zij hartstochtelijk verliefd op de held en rust niet, voor ze hem tot haar vriend en minnaar heeft gemaakt. Het goddelijk bevel blijkt onverbiddelijk: Eneas moet naar de oevers van de Tiber om het nieuwe koninkrijk Latium te stichten, waaruit de latere Cesars zullen voortkomen.
Al heeft zijn heenvaren de zelfmoord van Dido tot gevolg (hij zal haar nog even terugzien tijdens een tocht door de onderwereld) de voorschriften van de goden dulden geen weerstand. Ten koste van onnoemelijk veel strijd en leed volvoert Eneas in het stroomgebied van de Tiber zijn taak. Tenslotte volgt de bekroning: hij huwt prinses Lavinia en erft het rijk van haar vader, koning Latinus. Uit het huwelijk spruit Silvius, de voorzaat van Julius Ceasar en keizer Augustus, onder wiens bewind in Bethlehem Jezus Christus geboren werd.
Na intensieve studie, scherpzinnige toetsing en vergelijking hebben de Rijnlandse hoogleraar dr. Theodor Frings en zijn onwaardeerbare rechterhand dr. Gabriele Schieb Veldeke's minneliederen tot 25 stuks teruggebracht. Deze kunnen in vijf groepjes worden verdeeld. De reeks zet in met een Mosaans danslied. Het beeld van de natuur geeft de opgetogen stemming van de zanger in lichte en luchtige tonen weer. We horen hem verder zingen over zijn hoogvereerde Vrouwe, net als de Provençaalse troubadours, over zijn dobberen tussen hoop en vrees, over zijn tijdelijk geluk, wanneer de uitverkorene hem haar gunsten bewijst. Maar ook over de inzinking, wanneer hij door agressieve aanzoeken en | |
[pagina 56]
| |
onhoofse taal haar toorn wekt en haar smadelijke afwijzing veroorzaakt. Het slot toont ons iets als filosofische berusting, de berusting van de Mosaanse wijsgeer en zanger, die eigen zilvergrijze haren hoger schat dan de wilde krullen van jongelui, al geven vele vrouwen daaraan de voorkeur. Aan het einde van deze samenvatting dient een woord van hulde gebracht te worden aan dr. Ursula Aarburg, aan wie het gelukt is drie zangwijzen van Veldeke uit de Provencaalse liederen te lichten. Verdere onderzoekingen door prof. dr. Joseph Smits van Waesberghe hebben dit getal reeds tot zeven opgevoerd. Al is de muziek voor ons oor nog vreemd, we mogen ons gelukkig prijzen, dat de verzuchting van de huidige hoogleraar Ludovicus Jacobus Rogier in zijn Henric van Veldeke, blz. 91, in vervulling is gegaan: ‘Is de muziekwetenschap nog niet zóver gevorderd, dat zij zou kunnen klaarspelen... Veldeke voor ons op te roepen. dat hij voor ons spele....!’
Jef Notermans Voorzitter van de afdeling Maastricht. |
|