| |
| |
| |
Zestig jaren Bestuursbeleid
Iedereen, die de moeite zou nemen zich te verdiepen in de zestigjarige geschiedenis van het Algemeen Nederlands Verbond, zou aan het einde van die reis door de verbondshistorie, met eerbiedige bewondering moeten gewagen van de vasthoudendheid, het doorzettingsvermogen en de grote toewijding van elkaar opvolgende besturen, zowel in Nederland als in de vele gebieden buiten onze grenzen, waar de A.N.V.-banier wappert.
Deze mannen en ook enkele vrouwen, onder wie vele figuren met klinkende namen en dragers van de hoogste ambten, leiders van formaat, zowel binnen als buiten het Verbond, hebben in de allermoeilijkste tijden de moed gehad vol te houden, het hoofd te bieden aan alle beslommeringen, de handschoen op te nemen, als die hun werd toegeworpen, strijdend voor de idealen van hun Verbond, zonder vrees voor kritiek, welke hun waarlijk niet bleef bespaard, tactvol strevend naar wat vereent en afwijzend staande tegenover alles wat scheidt.
Over de hoofden dier bestuurders gingen twee alles ontwrichtende oorlogen, die opbouwende arbeid onmogelijk maakten, die de nauwe betrekkingen tussen de delen van het Verbond, dat immers over de gehele wereld werkzaam is, plotseling en langdurig verbraken en veel sloopten, dat met zoveel zorg en beleid was opgebouwd.
De economische inzinking van 1929, welke Europa en de gehele wereld troffen, raakte ook het Verbond in zijn kern.
Maar de bestuurders van het Verbond, indachtig aan de zinspreuk op het wapenschild van de provincie Zeeland, ‘Luctor et emergo’ - ‘Ik worstel en kom boven’ - zaten niet bij de pakken neer; zelfs in de zwaarste tijden was men vol vertrouwen al weer bezig de opbouw in de toekomst voor te bereiden, in het besef, dat regeren betekent vooruitzien.
De geschiedenis leert ons, dat deze besturen het A.N.V.-scheepje met wijsheid hebben bestuurd, het in de grimmigste golven en draaikolken hebben weten te behoeden voor ernstige averij en dat zij, naar het opgemaakte, oude vertrouwde bestek, bij elke wind koers wisten te houden.
Als arbeiders voor het Algemeen Nederlands Verbond hebben zij getoond over de beste Nederlandse eigenschappen van hoofd en hart te beschikken.
De aan deze mannen toevertrouwde taak was niet licht. Het Verbond was vooral vóór 1950 een log, soms wel moeilijk te hanteren lichaam, met groepen die zich zeer zelfstandig voelden, waarboven een hoofdbestuur, dat bij zijn arbeid kwam te staan tegenover vele belangen en verlangens van anderen, een bestuur, dat te rekenen had met vele inzichten en gevoelens, welke dikwijls afweken van wat men aan de top noodzakelijk of verwerpelijk achtte.
Het Verbond werkte en werkt over de gehele wereld. Dat betekent heel veel en het is uiteraard zeer belangrijk. Maar het betekent ook, dat men rekening diende te houden met de zienswijzen van besturen in die verre gebieden, met aldaar bestaande toestanden en verhoudingen, welke men in de eerste plaats moest kennen, welke men naar de juiste waarde diende te schatten, welke men niet zonder meer kon veronachtzamen.
Deze omstandigheden werkten soms remmend en leidden ook enkele malen tot strubbelingen, maar de bestuurders met het hoge doel van het Verbond voor ogen hebben elkander toch steeds weer gevonden.
Hier ligt het geheim, waardoor het Verbond onder alle omstandigheden heeft kunnen voortwerken aan de uitvoering van zijn programma.
Staan we wat langer stil bij dit programma en raadplegen we daarvoor de geschiedenis van het Verbond, dan blijkt duidelijk, dat er drie fasen zijn te onderscheiden, elke periode met een programma, aangepast aan de eisen van de tijd en aan de heersende omstandigheden.
| |
Eerste fase: Vóór alles de taal
De enkele nog in leven zijnde leden, die van de oprichting af aan de verbondsgeschiedenis hebben meegemaakt, zullen zich herinneren, dat zij, die de stoot gaven tot dit Verbond, of het nu Hippoliet Meert of Kiewiet de Jonge is geweest, voor alles hebben gedacht aan een band tussen allen, die de Nederlandse taal of een aan het Nederlands verwante taal spraken.
| |
| |
Op het in 1896 te Antwerpen gehouden Nederlandse Taal- en Letterkundig Congres, dat al sedert jaren bij beurten in Nederland en België werd gehouden, kwamen de plannen voor een Algemeen Nederlands Verbond tot verdere rijping.
Bezien we de lange lijst van hen, die in het eerste bestuur van de in 1898 te Dordrecht, overeenkomstig de Nederlandse voorschriften, in het leven geroepen vereniging zitting namen, dan blijkt dat vrijwel alle bestuursleden taal- of letterkundigen waren.
Uit de daden van het Verbond in de eerste tien jaren van zijn bestaan blijkt deze gerichtheid op de taal wel zeer nadrukkelijk. Het verbondsorgaan Neerlandia draagt daarvan in die tijd ook de kenmerken.
De taal en het onderwijs waren in die jaren de troetelkinderen van het Verbond. Voor het bevorderen van het onderwijs in het Nederlands in het buitenland en in de koloniën, in het bijzonder in het toenmalige Nederlands-Indië, spande het Verbond alle krachten in. Voor de bevordering van het onderwijs getroostte het zich ook grote geldelijke offers.
Talrijke cursussen werden in Nederlands-Indië gegeven onder de naam van ‘Nederlandse leergangen van het Algemeen Nederlands Verbond’.
Hiervan zei mr. C. Th. van Deventer in het januari-nummer van Neerlandia (1900):
‘Bij de behandeling der Indische begroting voor 1900 hebben, zowel de Kamer als de Regering, instemming betuigd met de pogingen van het Algemeen Nederlands Verbond tot bevordering van het gebruik der Nederlandse taal in Indië.’
Dergelijke cursussen werden eveneens gegeven in Smyrna, in de Transvaalse kolonie, in Chili, in Vlaanderen en in Frans-Vlaanderen en aan de universiteit van Melbourne. Het Verbond stelde beurzen beschikbaar voor de studie in Nederland ten behoeve van jongelieden in de West en in Vlaanderen.
Dat de Overheid deze arbeid bijzonder waardeerde, blijkt wel uit het feit, dat het Verbond een rijkssubsidie ontving van f 10.000,-, een voor die tijden aanzienlijk bedrag.
Neerlandia wijdde in elk nummer kolommen aan het gebruik van vreemde woorden in onze taal, aan verkeerde zinsbouw, kortom aan alles wat met de zuiverheid van de Nederlandse taal te maken had.
Het Verbondsbestuur gaf onder de titel ‘Taalzuivering’ een boekje uit, een woordenlijst, waarin opgenomen de veel gebruikte vreemde woorden met het juiste Nederlandse woord er achter. Voor dit boekje bleek in de loop der jaren zóveel belangstelling, dat niet minder dan twaalf drukken zijn verschenen.
Vele Vlamingen zullen deze zorgen van het Verbond ten opzichte van de taal niet goed hebben kunnen rijmen met de verbondspolitiek ten opzichte van de Vlaamse taalstrijd.
Gelukkig kunnen we wijzen op een vooraanstaande Vlaming uit die jaren, de bekende novellist Omer Wattez, die in het Gedenkboek van het Algemeen Nederlands Verbond, in 1923, het volgende schreef:
‘Het is de taak van het Algemeen Nederlands Verbond om de goede nabuurschap tussen België en Nederland en de vriendschappelijke samenwerking dier beide naties, temidden der grote Europese staten, te bevorderen.
Dit eist veel beleid en zeemanschap, omdat de taalstrijd in België een politieke strijd is geworden. Inmenging in de politieke taalstrijd is niet aan te bevelen, wel steunen van de taal.’
De Overheid in Nederland was uiteraard niet onkundig van het verbondsstreven de Nederlandse taal, waar ook ter wereld, te schragen, zuiver te bewaren en tegen kwade invloeden te beschermen.
Zo ontving het Algemeen Nederlands Verbond in 1917 van de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie, die met grote zorg de vervreemding van groepen Nederlanders in het buitenland gadesloegen, de vererende opdracht maatregelen te beramen tegen deze vervreemding van taal en stam.
Op geen sprekender wijze kon tot uiting komen welk een groot vertrouwen de Regering stelde in het Verbond en zijn werkprogramma.
| |
| |
Met trots mag dan ook worden vastgesteld, dat van het Verbond gezag uitging en dat zijn zegenrijk werk de belangstelling en waardering had van de hoogsten in den lande, het Koninklijk Huis, dat herhaaldelijk en op verschillende wijzen van zijn medeleven getuigde, niet uitgezonderd.
P.J. de Kanter, voorzitter van 1919-1940
Het Verbond heeft van de aanvang af begrepen, dat men het goede gebruik van de Nederlandse taal op bijzondere wijze kon bevorderen door op zo ruim mogelijke schaal landgenoten in en buiten Nederland te voorzien van goede Nederlandse lectuur. Daartoe verzamelde het Verbond al in het prille begin van zijn bestaan boeken en tijdschriften, waartoe de Boekencommissie in het leven werd geroepen. Het uitmuntende werk van die commissie is niet genoeg te roemen.
Verwezen wordt naar het in dit jubileumnummer voorkomende artikel van de heer Frans Koote.
In de mobilisatie jaren 1914-1918 verzond het Verbond niet minder dan 30.000 boeken naar 135 posten van gemobiliseerde Nederlandse troepen, de ontelbare aantallen kranten en tijdschriften buiten inventarisatie latende....
| |
Tweede fase: Stam èn taal
Langzaam maar zeker werd in de boezem van het Verbond een streven merkbaar het accent van de Verbondsarbeid te verleggen van de taal naar de stam, hetgeen reeds tot uiting kwam in de statuten van 1905, waarin de stam en de stambelangen weloverwogen boven de taal en de taalbelangen werden gesteld en ook vóór deze werden genoemd.
Maar er moest een wereldoorlog over de hoofden der verbondsbestuurders gaan, aleer de geest van de statuten-1905 tot werkelijk leven kwam.
Dat het Verbond zich meer aan de stambelangen liet gelegen liggen, blijkt o.a. uit een in 1923 genomen besluit (1923 was het jaar, waarin het zilveren jubileum werd gevierd) om ere-penningen te laten slaan ter uitreiking aan hen, die zich voor de Nederlandse stam bijzonder verdienstelijk hadden gemaakt.
De eerste penning werd in 1924 uitgereikt en wel aan de bemanning van het vliegtuig, dat voor de eerste maal van Nederland naar Indië vloog, de heren Van der Hoop, Van Weerden Poelman en Van den Broeke.
Het algemeen bestuur nam reeds in die jaren het besluit tot voorbereiding van de oprichting van een Nederlandse Maatschappij voor Landverhuizing, waaruit blijkt, dat het Verbond toen reeds het grote belang inzag de Nederlandse cultuur voor de Nederlandse landverhuizers (emigranten) te behouden, niet vermoedende, dat in de toekomst de culturele verzorging van de ‘landgenoten buitengaats’ een zeer voorname en dankbare taak van het Verbond zou gaan uitmaken.
Dat ook onder de leden van het Verbond de stamgemeenschap een levend begrip was geworden, blijkt zeer overtuigend uit enkele in het Gedenkboek-1923 opgenomen bijdragen, waarnaar de belangstellende lezer moge worden verwezen.
Ook na 1923 erkenden mannen als dr. Colijn, mr. Beelaerts van Blokland, dr. Slotemaker de Bruine e.a., dat het Verbond goed werk deed door de aanraking met stamverwanten te bevorderen. Doch al werd bij het verbondswerk het accent in de loop der jaren verlegd van de taal naar de stam, daarmee wil niet gezegd worden, dat de taalbelangen naar de achtergrond werden verdrongen, want zo was het zeker niet.
| |
| |
In 1929 bevorderde het Verbond naast de steun aan de instelling van een radio-raad en naast pogingen tot behoud van de Nederlandse molen in Frans-Vlaanderen ook de verkoop van het Nederlandse boek in België, waarmede weer een zuiver taalbelang aan de orde was. Het spellingvraagstuk had mede bij voortduring de aandacht van het algemeen bestuur.
Het Verbond deed meer. Behalve de reeds hiervoor genoemde steun aan het Nederlandse onderwijs in het buitenland en het ter beschikking stellen van beurzen, loofde het Algemeen Nederlands Verbond geregeld prijzen uit voor het Nederlands bij wedstrijden en bij examens; stichting van leerstoelen in het buitenland en van een Zuidafrikaanse leerstoel in Amsterdam ondervond de krachtige steun van het Verbond; studentencongressen en vakantieleergangen, waar gewoonlijk veel aandacht werd geschonken aan taal en letterkunde, konden altijd rekenen op geldelijke steun van het Verbond; het A.N.V. gaf zelfs een bewerking van het Wilhelmus voor symfonieorkest uit en steunde jaarlijks de Vereniging ‘Het Nederlandse lied’.
Tot de Regering richtte het Verbond in de loop der jaren enige verzoekschriften om het ambtelijk gebruik van de Nederlandse taal tussen Nederland en België te bevorderen.
We zouden kunnen zeggen, dat, overal waar het pas gaf de stem van het Verbond te doen horen of bepaalde werkzaamheden, welke min of meer op het terrein van het Verbond lagen, te steunen, die stem ook gehoord en die steun ook gegeven werd.
Op deze gebieden was en bleef het Verbond paraat.
Met de groeiende sympathieën voor de stam kwam ook de wens naar voren om stamdagen te houden. De eerste werd gehouden ter gelegenheid van het in 1923 gevierde zilveren jubileum. De tweede vond plaats in Den Haag in 1926 en de derde op 30 november 1930, ook in Nederland.
Op deze stamdagen behandelden sprekers uit Nederland, België, Zuid-Afrika, Nederlands-Indië, de Antillen, Amerika en Suriname onderwerpen, waarvoor bij de leden van het Verbond belangstelling mocht worden verondersteld. Van grote betekenis was voorts, dat op dergelijke bijeenkomsten leden uit de verschillende delen van de wereld elkander ontmoetten en elkander vonden.
| |
De jaren 1930-1940
In de jaren 1930-1940 ging van het Verbond, te oordelen naar hetgeen de verbondsgeschiedenis over die jaren vermeldt, de grootste bedrijvigheid uit.
Zo gaf het Verbondsbestuur, ten einde de ten dode opgeschreven streektalen om de droog te leggen Zuiderzee voor Nederland te bewaren aan Polygoon de opdracht deze talen, door middel van de sprekende film vast te leggen. Een rolprent Spakenburg-Bunschoten (twee vissersdorpen aan de zuidelijke oever van de Zuiderzee) werd vervaardigd, welke helaas geen onverdeeld gunstige kritiek genoot van de schare genodigden, die de eerste vertoning bijwoonden.
Niettemin pleit dit initiatief van het Verbond voor zijn waakzaamheid ten opzichte van de Nederlandse streektalen.
In de in 1932 in Den Haag (in het West-broekpark) gehouden Koloniale tentoonstelling had het Verbond een werkzaam aandeel.
Op grootse en feestelijke wijze herdacht het Verbond in 1934 het 300-jarig bestaan van de band tussenen Curaçao en Nederland. Een waardig en voortreffelijk Gedenkboek, onder redactie van de heer W.R. Menkman, zag het licht.
Op 2 juni van hetzelfde jaar vond in de Ridderzaal een herdenking splechtigheid plaats, waar H.M. de Koningin en H.K.H. Prinses Juliana aanwezig waren. Beiden ontvingen bij die gelegenheid een gouden gedenkpenning. De voorzitter van het Verbond, P.J. de Kanter, sprak de openingsrede en prof. dr. L. Knappert, hoogleraar aan de Leidse universiteit, de herdenkingsrede uit. Voorts organiseerde het Verbond een tentoonstelling Nederland-Curaçao in de Gotische zaal en de daaraan grenzende zalen in het paleis Kneuterdijk, daartoe door de Koningin afgestaan. Deze tentoonstelling genoot de belangstelling van duizenden bezoekers.
Bij deze herdenkingsplechtigheden toonde het Verbond zich op zijn best.
De algemene voorzitter installeerde begin 1934 de commissie van deskundigen voor het instellen van een onderzoek naar de nationale geest van het onderwijs in Nederland. Dit was een onderzoek, kennelijk door de geest der tijden (nazisme en nationaal-socialisme) ingegeven.
| |
| |
De heer Pattist was voorzitter van de sub-commissie voor het lager onderwijs en dr. Theissen uit Amsterdam van de sub-commissie voor het middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs.
Van het Verbondskantoor in Den Haag gaan geregeld grote zendingen boeken naar alle delen der wereld
Naar het oordeel van het Verbond dienden de leerlingen van de scholen te worden toegerust met liefde voor land en volk en kennis er van, ook van het overzeese Nederland: zij moesten doordrongen worden van hun plicht, om zich, waar ter wereld ook, zó te gedragen, dat zij eerbied, vertrouwen en sympathie wekten, niet alleen voor zichzelf maar ook voor ons volk in het algemeen; bij de leerlingen diende eerbied te worden aangekweekt voor het gezag, verder gevoel voor orde en tucht, alsmede de overtuiging, dat zij, eenmaal zelf in de maatschappij getreden, behoorden mede te werken de belangen van Nederland en zijn overzeese gebieden zo goed mogelijk te dienen.
De door het Verbond in te stellen enquête zou niet verder gaan dan een onderzoek van de op de scholen gebruikte leerboeken.
Eerst in 1937 bracht deze commissie aan het algemeen bestuur verslag uit van de resultaten van haar onderzoek.
Naar het oordeel der commissie was de leerstof in de leerboeken voor de lagere scholen in Nederland, wat inhoud en vorm betreft, geruststellend. Een echt nationaal karakter droegen de leesboeken niet. Voor het middelbaar en gymnasiaal onderwijs gaf de commissie in haar rapport een tiental aanbevelingen, welke ook onder de aandacht van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zijn gebracht.
Een moedig besluit van het algemeen bestuur om voor deze belangrijke en veel omvattende enquête het initiatief te nemen. Dergelijke opbouwende arbeid kon de naam van het Verbond slechts ten goede komen.
Maar daarbij bleef het niet in die gulden jaren van het Verbond.
| |
| |
In 1935 richtte het Verbond, in samenwerking met de Zuidafrikaanse vereniging Sasvia in Amsterdam een tentoonstelling in, waar herinneringen aan Paul Krüger en voortbrengselen van de Zuidafrikaanse literatuur waren bijeengebracht. Gebeurtenissen als deze bevorderden de zo gewenste goede verhoudingen tussen Nederland en Zuid-Afrika.
In hetzelfde jaar volgde een President Steyn-tentoonstelling in Deventer, de plaats waar een standbeeld voor deze grote Afrikaner is opgericht.
Van veel groter betekenis was de algemene Nederlandse Kunsttentoonstelling, welke een kleine commissie, bestaande uit de heren P.J. de Kanter, K.E. Oudendijk, leden van het algemeen bestuur en Willy Sluiter, voorbereidde. De heer C. van Son trad op als secretaris. Dank zij de stuwende kracht van laatstgenoemde, die vrijwel in zijn eentje het waarborgfonds stichtte, slaagde dit grootse plan. De belangstelling in den lande voor deze tentoonstelling, waar produkten van Zuid-Afrika, van Nederlandse, Vlaamse en Indische kunst waren bijeengebracht, was groot. H.M. de Koningin bleek zelfs bereid als Beschermvrouwe op te treden.
| |
Veertig-jarig bestaan
In 1938 vierde het Verbond op sobere wijze zijn veertig-jarig bestaan, o.a. door het houden van een stamdag in Pulchri Studio in Den Haag. Sprekers uit Nederland, Vlaanderen, de Antillen, Suriname, Indië en Afrika hielden bij die gelegenheid redevoeringen. Minister dr. H. Colijn sprak het slotwoord.
Begin december 1939 betrok het verbondsbestuur het perceel Surinamestraat 28, Den Haag.
De in 1940 uitgebroken tweede wereldoorlog, welke zowel België als Nederland de gruwelen van de Duitse bezetting deed kennen, bracht een luchtledig in de geschiedenis van het A.N.V. in Europa. Het Verbond leefde voort, doch kon niet openlijk naar buiten optreden, zoals het wel gewild zou hebben, aangezien daarmee het gevaar zou zijn gelopen, dat de werkzaamheid van het Verbond geheel en al werd uitgeschakeld.
Toch slaagde het Verbond er in een groot aantal boeken en tijdschriften toe te zenden aan de in de Duitse concentratiekampen vertoevende Nederlanders, die hun dankbaarheid toonden in een voor dat doel opgestelde, hier onder afgedrukte, oorkonde.
Neerlandia kon jarenlang niet verschijnen. In Indië gaf de groep Nederlands-Indië tot de invasie van de Japanners een uitstekend geredigeerd eigen ‘Nieuw Neerlandia’ uit. In Willemstad werd vijf jaar lang Neerlandia uitgegeven, dank zij de niet genoeg te loven toewijding van de heer W. Meijer, secretaris van de afdeling Curaçao. Dit blad werd ook toegezonden aan de verbondsleden in Zuid-Afrika.
Elk contact tussen het hoofdbestuur van
| |
| |
het Verbond en de afdelingen elders was tijdens de oorlogsjaren vrijwel geheel en al verbroken. De Afdeling Boekverspreiding was genoodzaakt haar prachtig, zo zegenrijke werk te staken. Contributie werd niet of nagenoeg niet betaald. De leden hoorden niets van hun verbond, besturen vielen uiteen en in vacatures werd niet voorzien. Het gevolg was, dat kon ook niet anders, een sterke terugloop van het ledental.
Na de oorlog nam het Verbond onmiddellijk het werk weer op. Wat was neergeslagen moest weer worden opgericht; verbroken contacten moesten opnieuw worden opgenomen. Wat verloren was gegaan, diende herwonnen te worden. In Vlaanderen heerste - en begrijpelijk - een ware verwarring op verenigingsgebied en niet op dat gebied alleen. Indië ging voor Nederland en voor het Verbond verloren. De ongeregelde toestanden aldaar, onmiddellijk na de bevrijding van de Japanners, de anti-Nederlandse gevoelens onder de inheemse bevolking gewekt, de goeden niet te na gesproken, de uittocht van duizenden Nederlanders na de souvereiniteitsoverdracht, betekende het einde voor het Verbond in Indië.
Maar het gulden woord van Coen: ‘Desespereert niet’ was ook het devies van hen, die vol moed de hand aan de ploeg hebben geslagen om rechte en diepe voren te trekken.
Al dadelijk kwam het Bestuur in 1945 met een speciaal bevrijdingsnummer, dat op ruime schaal werd verspreid.
Op 15 mei 1948 herdacht het Verbond op plechtige wijze de vrede van Munster, die in 1648 de vrijheid en onafhankelijkheid schonk aan Nederland, dat toen reeds op de drempel stond van de Gouden Eeuw, toen de Nederlanden op elk gebied der beschaving de wereld voorgingen.
Door deze herdenkingsplechtigheden toonde het Verbond den lande op duidelijke wijze van welke grote betekenis het de Munsterse vrede achtte voor de Nederlandse cultuur.
Van het bij die gelegenheid door het Verbond uitgegeven prachtige Gedenkboek ‘Van Oorlog en Vree’ ontvingen H.M. de Koningin en H.K.H. Prinses Juliana elk een exemplaar.
Het Hoofdbestuur, dat zijn taak begreep en open stond voor de geest van de tijd, schonk volle aandacht aan de na de oorlog groeiende belangstelling voor de landgenoten in het buitenland. Onmiddellijk zag het Verbond de noodzakelijkheid in de Nederlandse emigranten aan het Verbond te binden.
In 1948 liet het algemeen bestuur o.a. een ‘Afscheidswoord aan de emigranten’ in druk verschijnen. Daarin werd onder meer opgewekt trouw te blijven aan de moedertaal, te gelegener tijd lid te worden van het Verbond, zich in den vreemde, zo mogelijk, aan te sluiten bij bestaande afdelingen van het Verbond, dan wel nieuwe afdelingen op te richten.
| |
Derde fase: Sterkere band met landgenoten
Met deze daad werd eigenlijk naast het bestaande verbondswerk: stam en taal, de derde fase van ons werk ingeluid, al duurde het nog enige jaren alvorens de zo gewenste betrekkingen met de geëmigreerde landgenoten krachtig werden aangeknoopt.
Een gevoel van bevreemding besluipt ons, wanneer we, overtuigd van de goede kwaliteiten van het verbondswerk, dat meer en meer tot ver over de grenzen van het eigen land greep en dat ook meer en meer betekenis kreeg voor de landgenoten in het buitenland, uit de verbondsgeschiedenis moeten ervaren, dat klaarblijkelijk de adviseurs van de Regering de betekenis van het Verbond en van zijn arbeid hebben onderschat, hetgeen er toe geleid heeft, dat de rijkssubsidie, welke jaren lang f 10.000, - had bedragen, in 1949 werd verlaagd tot f 5.000,- en in 1950 geheel werd ingetrokken, waar tegenover stond een subsidieëring van de nieuwe stichting Sticusa met niet minder dan een miljoen gulden. Hierin kon het bestuur slechts zien een miskenning van hetgeen in de loop van vele jaren door het Verbond was gedaan.
In hetzelfde jaar 1950, waarin de Regering blijk gaf kennelijk de betekenis van het A.N.V. voor de Nederlandse cultuur niet groot genoeg te achten om het ook maar met een geringe geldelijke hulp steun te verlenen, ontving het Verbond bij monde van Z.K.H. Prins Bernhard, openlijke erkenning van zijn
| |
| |
culturele betekenis, doordat in de bestuurskamer van de Nederlandse Handelmaatschappij in een plechtige bijeenkomst de zilveren anjer werd uitgereikt aan de oudvoorzitter van het Algemeen Nederlands Verbond, de heer P.J. de Kanter. Bij die plechtigheid waren, als vertegenwoordigers van het verbondsbestuur, mede aanwezig de voorzitter en de secretaris, de heren E.H. Bos en Ph. C.A.J. Quanjer.
| |
Huldiging De Kanter
De bij die gelegenheid uitgereikte oorkonde vermeldt o.a., dat in de huldiging van de heer De Kanter, tevens de uitnemende arbeid van het Verbond zelve werd geëerd. In het bijzonder onderstreepte Z.K.H. Prins Bern- hard de bijzondere betekenis van de boekverspreiding door het Verbond, waardoor boeken konden worden verzonden naar vele plaatsen op de wereld, waar Nederlanders wonen.
‘Een grote uitbreiding van Uw arbeid ten deze zou dan ook voor de hand liggen’, aldus Prins Bernhard.
Wel een bittere tegenstelling tussen de hierboven genoemde schrapping van de subsidiepost
Gezien het door Zijne Koninklijke hoogheid
Prins Bernhard der Nederlanden aanvarde besluit van het bestuur van he Prins Berhard Fonds van 23 Maart 1950, om door middel van het verlenen van het zinnebeeld der zilveren anjer uitdrukking te geven aan de waardering voor bijzondere verdiensten, in welken vorm ook bewezen aan de Nederlandse cultuur of die der volkeren van de andere Rijksdelen of van den Uniegenoot,
hebben Regent en Bestuur van het Prins Berhard Fonds besloten
den zilveren anjer
te verlenen aan:
Pieter Johannes de Kanter,
geboren 17 Maart 1868 te Gouda.
op grond van den hiernevens vermelden arbeid.
Amsterdam, 29 Juni 1950
Prins de Nederlanden
Regent van het Prins Berhard fonds.
Algemeen secretaris.
Voorzitter
Quae Thijs Taconis-mortuus pro patria anno MCMXLIV-legavit pro fundamento sunt.
| |
| |
op de rijksbegroting en dit van grote waardering getuigende prinselijke woord.
Maar zelfs in die donkere jaren zat het bestuur niet bij de pakken neer; het ging door met zijn werk.
Ir. G. Schutte
Het devies bleef:
,Luctor et emergo’. Het Verbondsbestuur benoemde, ten einde het werk krachtiger te kunnen aanpakken, een directeur. De keuze viel op ir. G. Schutte.
| |
Reorganisatie van het Verbond
Belangrijk werk verzette het Verbondsbestuur in deze jaren door de voorbereiding van de reorganisatie, tot uiting gebracht in de nieuwe statuten, die bij Koninklijk Besluit van 25 oktober 1950 nr 19 werden goedgekeurd.
In het kort komt deze reorganisatie hierop neer, dat het Algemeen Nederlands Verbond niet meer was een Verbond van min of meer zelfstandige landelijke of plaatselijke groeperingen, maar een vereniging van leden, die zich streeks- of plaatsgewijze tot afdelingen konden verenigen.
| |
De jaren na 1950
Bij een voldoend aantal leden kan een afdeling een zetel in het Verbondsbestuur innemen.
Uit de geschiedenis van de jaren na 1950 brengen we in herinnering de plechtigheid op 24 april 1951 in de Nieuwe Kerk te Delft, georganiseerd door het Verbond, met medewerking van vele andere verenigingen in en buiten Delft.
Bij de tombe van Prins Willem de Zwijger stonden mede de vertegenwoordiger van de minister van O., K. en W., de commissaris der Koningin in Zuid-Holland, de rector magnificus van de Technische Hogeschool, kerkelijke autoriteiten, studentenverenigingen, burgemeester en wethouders van Delft en van de omliggende gemeenten.
De burgemeester van Delft en de verbondsvoorzitter spraken een indrukwekkende herdenkingsrede uit.
Op 18 oktober 1952 herdacht het Verbond in kleine kring op het verbondskantoor het gouden jubileum van de afdeling Boekverspreiding.
In verband met dit jubileum hadden verschillende boekwinkels bijzondere, zeer sprekende uitstallingen ingericht.
In 1952 vierde het Verbond in Culemborg de Jan van Riebeeck-herdenkingsfeesten.
De ‘Stichting taalgebruik in de landbouw’ verkreeg van het Verbond de medewerking bij haar streven het gebruik van zuiver Nederlands in de landbouw te bevorderen.
Gronden van verlening:
De balangrijke stuwende arbeid vooral als Voorzitter van 1909-1940 van het Algemeen Nederlandsch Verbond ontplooid, Waardoor dit Verbond zoveel heeft kunnen doen, om den band met de landgenoten buiten de grenzen te verstvigen, o.m. door de zon belangrijke boekverspreiding.
In hem zij tevens de uitnemende arbeidvan het Algemeen Nederlandsch Verbond zelve geeëerd.
| |
| |
| |
Nauwere betrekkingen met het buitenland
Een zeer belangrijk onderdeel van de werkzaamheden van het Verbond zou kunnen worden aangeduid met de bewoordingen: ‘Aanknopen van betrekkingen met land- en stamgenoten in het buitenland’.
Er bestonden nl. wel betrekkingen met bepaalde groeperingen van land- en stamgenoten in den vreemde; er waren zelfs flinke afdelingen in België, New York, de Antillen, Suriname, Zuid-Afrika en Brazilië, maar er waren vooral in de jongste tijden zoveel gebieden geopend voor hen, naar wie de belangstelling van het Verbond diende uit te gaan, dat toenadering van het hoogste gewicht leek. Duizenden landgenoten emigreerden naar Canada, Australië en Nieuw-Zeeland en over de gehele wereld waren talrijke Nederlandse verenigingen gesticht, waarmede het Verbond tot elke prijs diende samen te werken, ook al werd het Verbondsbestuur ernstig geremd in zijn dadendrang, zolang de begroting zonder een post rijkssubsidie moest worden sluitend gemaakt. Maar toenadering kan altijd worden gezocht, ook als de verbondskas weinig armslag biedt.
Zo is dan een omvangrijke briefwisseling gevoerd tussen het Verbondskantoor en de vele Nederlanders dan wel Nederlandse verenigingen in het buitenland. Herhaaldelijk bleek, dat de adressen van die verenigingen niet juist of niet juist meer waren, waardoor brieven vaak onbestelbaar terugkwamen. Dit is begrijpelijk. Zij, die de secretariaten dier verenigingen voeren, zijn dikwijls geen blijvers, maar trekkers en derhalve onderhevig aan overplaatsing, pensionering en repatriëring.
Maar de aanhouder wint! De volharding bij deze pogingen, betrekkingen in het buitenland aan te knopen, leidde tot resultaten, zodat het Verbond thans geregelde betrekkingen onderhoudt met vele verenigingen in Australië en Nieuw-Zeeland, in Canada, de Belgische Kongo, Brazilië, Hongkong, Noord-Amerika, Venezuela, Chili, Zuid-Afrika, West-Duitsland enz. enz., afgezien van de meer culturele verenigingen of afdelingen in Vlaanderen, Zuid-Afrika, de Antillen en Suriname.
Door geregelde briefwisseling en uitwisseling van elkaars verenigingsorganen, groeit de zo gewenste belangstelling voor elkaars arbeid, elkanders leven en elkanders bedoelingen.
| |
Bibliotheken
Met het stichten van tientallen bibliotheken in de kring dier verenigingen, waarheen in de loop der jaren duizenden goede Nederlandse boeken, tijdschriften, week- en nieuwsbladen zijn verzonden, heeft het Verbond de weg gevonden tot het hart der verenigingen en tot het hart van honderden landgenoten, die de zegen hebben ondervonden van het goede boek, het Nederlandse boek, het boek geschreven in de taal, welke alle lezers aan moeders schoot hebben leren spreken.
Prof. mr. P.J. Oud, die in 1953 een reis door Zuid-Amerika maakte en o.a. een onderhoud had met de voorzitter van de Nederlandse Vereniging in Sao Paulo, waarmede het Verbond al jarenlang de beste betrekkingen onderhoudt, schreef in Elseviers Weekblad van 24 oktober 1953, dat hij in verband met de zo nodige vermenigvuldiging der te leggen contacten tussen Nederland en de Nederlandse kolonies in den vreemde zijn bijzondere waardering uitte voor het werk van het Algemeen Nederlands Verbond.
Bladzijden zouden kunnen worden gevuld met de blijken van waardering en dankbaarheid, welke het Verbond uit de bovengenoemde gebieden in de laatste jaren heeft ontvangen. Geregeld werd van deze dankbaarheid getuigd in Neerlandia.
De betekenis van de toenadering tussen het Verbond en de langenoten in het buitenland gaat echter verder, sinds van de zijde van het Verbond, zowel in Neerlandia als in de jaarverslagen en in de gewisselde brieven, herhaaldelijk en bij voortduring is gewezen op de noodzaak de kaars van de Nederlandse cultuur niet onder de korenmaat te zetten, maar ook het ontvangende land te laten deelnemen aan het beste van de Nederlandse cultuur, voor zover de omstandigheden in de verre landen dat toelaten.
In onderlinge samenwerking wordt nu gestreefd naar het wekken van belangstelling voor Nederlands toneel, zang, volksdans, folklore enz. Hier liggen nog ongekende mogelijkheden, zowel voor de hierboven bedoelde verenigingen, als voor het Verbond, dat vanuit het moederland op vele wijzen steun kan verlenen. Verwezen moge worden naar het frisse artikel van dr. C. Wouters, in dit jubileumnummer opgenomen.
| |
| |
| |
Weer subsidie
Ook de Regering spraken deze nieuwe werkzaamheden van het Verbond kennelijk aan. In 1953 trok de minister van O., K. en W. nl. een bedrag van f 3000,- uit als subsidie voor het Algemeen Nederlands Verbond. Dit bedrag achtten vele leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal niet in overeenstemming met de belangrijkheid van het verbondswerk. Op krachtige wijze werd dan ook bij de mondelinge behandeling van de begroting van Onderwijs de trom voor het Verbond geroerd.
Mevrouw A. Fortanier-de Wit wees er op, dat het Verbond niet alleen in Nederland zelf goed werk doet, maar dat het veel belangrijker werk verricht voor Nederlanders in het buitenland, waarheen sedert de bevrijding reeds 150.000 landgenoten emigreerden.
‘Het is van het grootste belang’, merkte mevrouw Fortanier op, ‘dat deze Nederlanders de banden, welke hen met het vaderland verbinden, blijven voelen. Een nauwe band tussen geëmigreerden en hun vaderland is voor Nederland van zeer grote betekenis.
De Regering zorge er derhalve voor, dat Nederland een grote plaats blijft innemen in het hart van de emigrant door het werk van het Algemeen Nederlands Verbond meer daadwerkelijk te steunen.’
Vele leden van de Tweede Kamer sloten zich woord voor woord aan bij hetgeen mevrouw Fortanier-de Wit had gezegd.
De minister erkende in zijn antwoord de grote betekenis van de verbondstaak en zegde toe te zullen trachten, bij wijze van compensatie, op een andere post, het bedrag van f 3.000,- te verhogen.
| |
Een initiatief van grote betekenis
In het kader van deze arbeid van het Verbond voor land- en stamgenoot in den vreemde paste het door het Verbond in 1954 genomen initiatief, uitvoerig behandeld in het december-nummer van Neerlandia van dat jaar.
In dat artikel werd nl. een pleidooi gehouden voor het vaststellen van een jaarlijks te vieren feestdag, aan welke viering door iedereen zou kunnen worden deelgenomen. Voor deze nationale feestdag, te vieren naast de feesten, gegeven ter gelegenheid van de verjaardagen van de leden van het Koninklijk Huis, meende het Verbond geen betere dag te kunnen aanwijzen dan St. Nikolaasdag, een dag, die immers in het vaderland ieder mens, oud en jong, hoog en laag, bijzonder aanspreekt.
Deze gedachte vond dadelijk weerklank, niet alleen bij onze landgenoten in den vreemde, maar ook in eigen land, hetgeen wel heel duidelijk bleek uit de oprichting in 1955 van een Nederlands comité ter viering van het St. Nikolaasfeest in het buitenland. Vanzelfsprekend is het Verbond in dat comité vertegenwoordigd.
Er is nu wel haast geen Nederlandse groep in het buitenland aan te wijzen, waar het populaire decemberfeest nog wordt veronachtzaamd. Het allerbelangrijkste is, dat de bevolking van het land, waar deze Nederlanders hun nationale feest vieren, op hartelijke wijze medeleeft en de door evengenoemd comité in het Frans, Duits, Engels en Spaans vertaalde St. Nikolaasliedjes op de oude vertrouwde wijzen medezingt.
| |
De Visser-Neerlandiaprijs
Een nieuwe en uiterst belangrijke taak werd in 1954 aan het Verbond toevertrouwd, doordat de afwikkeling van het testament van wijlen mr. H.L.A. Visser, waarbij een aanzienlijke som gelds aan het Verbond werd geschonken, zó ver was gevorderd, dat de eerste stappen konden worden gedaan ter uitvoering van de bepalingen van voornoemd testament.
Deze bepalingen komen hierop neer, dat de opbrengst van het aan het Verbond toegewezen kapitaal dient te worden aangewend voor vier in het testament aangegeven en omschreven doeleinden.
In 1955 zijn de voorzitters aangewezen van de vier commissies, die elk op haar terrein bepaalde voorstellen zullen hebben te doen aan het verbondsbestuur. In 1957 kreeg de volledige samenstelling der vier commissies haar beslag.
Aan verschillende organisaties, wier arbeid ligt op sociaal gebied en aan enkele componisten, aan schrijvers van toneelstukken en aan mannen van wetenschap werden inmiddels prijzen, welke de naam dragen van Visser-Neerlandiaprijzen, uitgereikt.
Het behoeft geen nader betoog van welk een buitengewone betekenis deze testamentaire beschikking van mr. Visser voor het Verbond en zijn werk is.
Hoewel de erflater in het bijzonder heeft gedacht aan Nederlandse begunstigden, behoeft het Verbond bij de uitloving van prijzen, vallende onder punt 4, inzenders van elders niet af te wijzen.
| |
| |
Met wijsheid en deskundigheid de bepalingen van het mr. Visser-testament uitvoerende, zal de Visser-Neerlandiaprijs de naam van het Verbond, meer nog dan tot nu toe het geval was, bekendmaken; de scheppende arbeid op cultureel gebied van Nederlanders zal daardoor aanmerkelijk worden gesteund; belangrijke steun kan worden verleend aan elke onder een der vier bovengenoemde punten vallende activiteit, waardoor de culturele, zedelijke en pedagogische belangen in ons land ten zeerste zullen worden gediend.
Zoals uit het voorgaande wel overduidelijk is gebleken, kan het Verbond bij de viering van het zestig-jarig bestaan met trots en voldoening terugzien op het rijk, werkzaam, voor land- en stamgenoot zegenrijk leven; met vertrouwen kan het blikken naar de toekomst, want ‘de akkers zijn wit om geoogst te worden’. Overal ligt het werk te wachten, belangrijk en goed werk.
| |
Een eerbiedig saluut
Met dit kort overzicht willen wij mede brengen een eerbiedig saluut aan allen, die in deze zestig jaren, ieder op zijn plaats, dat werk naar beste weten en kunnen hebben verricht, zichzelf niet tellende, alleen lettende op de belangen van het Verbond en de belangen, aan dat Verbond toevertrouwd.
Voor hen, die het Verbond verder zullen leiden, zij het bovenstaande een aansporing om verder te gaan op de ingeslagen, vertrouwde weg, de moeilijkheden niet rekenend en ook niet beducht om nieuwe paden te gaan. indien tijd en omstandigheden daartoe aanleiding geven.
‘Dan zal het waerachtigh wel gaen’.
P. de Kat Angelino.
|
|