sbewaart hem voor de veelal uit onkunde voorkomende zelfverheerlijking, en voor die minachting voor andere volken, die ook bij de buurvolken in West-Europa niet zeldzaam is. Dit is het voorrecht van de begaafden.
Het gevaar ligt er tegen aan. Hoe zelden is het de mens gegeven maat te houden, zoals de wijsheid van hem verlangt.
Wie anderen kent en waardeert, die hem wat verre staan, die komt allicht tot miskenning van het eigene; wijl het zo dichtbij is, ziet hij ook de gebreken beter. Ook leidt vooral bij de gering-begaafden reeds het een weinig kennen van het vreemde tot verwaandheid, tot een ijdelheid die geprezen wil worden, niet om zijn trouw aan de gemeenschap en de mensen waartoe hij behoort, maar om zijn voorgewende hoge ontwikkeling, om zijn quasi geleerde bewondering van het vreemde. Deze ijdelheid is een ontrouw aan wat de eigen gemeenschap, wat zijn voorgeslacht als een kostelijke erfenis wil nalaten of heeft nagelaten; ze is een karakterloze en domme minachting van al datgene, waaruit wij geestelijk leven. Ze moge begrepen worden, ze moge algemeen menselijk zijn (denk b.v. aan het Latijn van de artsen, waarmede Molière zo spot!), ze is daarom niet minder onwaardig.
Deze ijdelheid is al heel lang een kenmerk van de Nederlander geweest, vooral dan van de ontwikkelde zwakbegaafde. Maar nimmer nog zo als in de jaren na de oorlog. In bitterheid zou men geneigd zijn op de vraag: ‘wat is het geestesmerk van de Nederlander?’ te antwoorden: ‘zijn ijdelheid’.
Het ergste is, dat wij bezig zijn onze jeugd te besmetten met kortzichtige karakterloosheid. Of onze kinderen zuiver en krachtig Nederlands spreken en schrijven lijkt minder belangrijk. Wij zenden ze naar andere landen, om ‘de taal’. ‘De’ taal, Dames en Heren, is nooit de moedertaal en altijd belangrijker dan deze. In Nederland leert men te spreken van ‘ons kleine landje’. Nooit heeft een groot volk met betrekkelijk klein grondgebied het over zijn ‘landje’ gehad. Wij zijn zo breedsprakig als ons mogelijk is en nemen daartoe gaarne onnodige bastaardwoorden uit allerlei wetenschappen te baat. Veel lege woorden, woorden zonder begrippen, en met het vertoon van: zie eens, hoe heerlijk ver ik het heb gebracht. Wij leren onze jeugd, dat ze internationaal moet voelen en denken. Het is alsof men zeggen wil: het nest, waarin ge uitgebroed zijt, is niet de moeite waard; maak U een huis in een ander nest. Men wil niet begrijpen, dat men alleen echt internationaal van betekenis is, als men het eigene kent en eerbiedigt.
Geachte toehoorders - ik zou zo kunnen doorgaan. Maar het moge in onze kring overbodig worden geacht.
Voor ieder, die Nederlands denkt en voelt, zijn het donkere tijden. De menigte houdt zich voor zó voortreffelijk en beseft niet, dat er diep geestelijk verval is.
Het Algemeen Nederlands Verbond is een tehuis voor allen, die deze toestand begrijpen, voor ieder die eigen waardigheid wil hooghouden. Wij doen wel iets, maar wij konden zo veel meer doen, als meer geestverwanten ons steunden. De strijd is zwaar en lijkt soms hopeloos. Sterk zijn wij onder de indruk van de teruggang van de Nederlandse beschaving in Indonesië - nog is het nacht.
Maar wij zouden deze vierdag niet zijn begonnen, als er niet enig gloren van een nieuwe dageraad was. Van alle zijden ondervinden wij opnieuw medewerking en medeleven. Dankbaar zijn wij voor de steun van de Nederlandse Regering. Met instemming en voldoening wijzen wij op de bijdragen van de medewerkers aan het Jubileumnummer, dat U straks zal worden ter hand gesteld. Onder hen vermeld ik met bijzondere dank Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard, de ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Buitenlandse Zaken, de ambassadeurs van België en van de Unie van Zuid-Afrika.
Niet alleen in het Koninkrijk der Nederlanden begint het te dagen, ook het Nederlands sprekende deel van België leeft op. De geestdrift onzer broeders daar sterkt ons en wekt blijde en hoge verwachtigen. Zuid-Afrika, dat eenmaal zo dicht bij ons stond, leek eerst van ons af te drijven, maar komt ons dagelijks nader. Een nieuw arbeidsveld heeft zich voor ons geopend doordat wij onze steun en hulp kunnen verlenen aan de vele Nederlanders, die in het buitenland hun woonplaats hebben gevonden.
Nog is het donker, maar de drie schepen van het A.N.V.: Afrika, Nederland, Vlaanderen - zeilen weer het licht tegemoet.
Ik heb gezegd.