Plaatsnamen
Zo neemt de dichtheid der Nederlands-sprekenden in Zuid-Vlaanderen sterker af naar het Zuiden, dan naar het Oosten, terwijl deze dichtheid het grootst is in de z.g.n. Westhoek, het gebied tussen Noordzee, Aa, Leie en de Belgisch-Franse Staatsgrens, en dus afneemt tot aan de grens uit de Xe-XIe eeuw. Boven deze grens treffen we dan ook een merendeel van Nederfrankische plaatsnamen aan, waarvan de -hem-namen het grootste deel uitmaken, naast -broek, -dal, -burg, -zele en anderen. Meestal worden zij nog steeds in hun oorspronkelijke Nederlandse vorm gebruikt, ofschoon hier en daar gedeeltelijk verfranst. Dit laatste geldt zeker voor de meeste grotere plaatsen en steden. Onder de Taalgrens is de oorspronkelijke benaming als plaats- en veld-namen haast niet meer in gebruik.
Over de positie van het Nederlands in Noord-Frankrijk, lazen we in de Nieuwe Rotterdamse Courant van 15 februari 1958 het volgende: ‘De heer Garthoff (verslaggever bij de V.A.R.A.) bracht uitvoerig verslag uit over de jongste wederwaardigheden bij het voorbereiden van een reportage voor de Ned. Radio Unie uit Hazebroek op 31 augustus 1958’. Hieruit blijkt o.a., dat de Heer Garthoff in deze stad van 15.000 inwoners niemand kon vinden, die het Nederlands thuis als voertaal bezigde, behalve een leraar-Nederlands van de Middelbare school aldaar. De N.R. Crt. haalt dan nog de lezing van Professor Pée aan, die pas in druk verschenen is, over ‘Anderhalve eeuw taalgrensverschuivingen en taaltoestand in Frans-Vlaanderen’, waarin deze vrij sombere voorspellingen laat horen ten aanzien van het Nederlands in Frankrijk. De Heer Garthoff blijkt de toestand dan nog pessimistischer te zien dan ieder ander.
Wij zouden hier liever pastoor E. Rommelaere uit Bissezele, midden in de Westhoek, aan het woord laten, die in het K.S.A.-blad ‘Hernieuwen’ (april-mei '55) schrijft: ‘Zouden er thans minder mensen zijn, die Vlaams kennen dan 50 jaar terug? Veronderstel dat ons antwoord JA is, spreken zij minder Vlaams?’