Nogmaals: de kwestie Jacob van Maerlant
Dr. H.P. Schaap, een der oudste leden van ons verbond, schrijft ons het volgende:
Natuurlijk ben ik zeer erkentelijk voor het feit, dat Neerlandia de aandacht van zijn lezers heeft gevestigd op het opnieuw in geding zijnde Maerlant-probleem, door mij belicht in de ‘Nieuwe Brielse Courant’ van vrijdag, 2 december 1955.
Minder gelukkig vind ik het evenwel, dat Neerlandia (jan/febr. 1956 bladz. 8, derde kolom) het stukje eindigt met de opmerking (niet van mij afkomstig, maar van de wd. archivaris van den Briel, Mr J. Klok): ‘en de gedenkplaat, in 1935 aldaar met grote luister onthuld, ter herinnering aan Jacob van Maerlant.... zal men wel naar een museum dienen over te brengen’.
Dit zal men echter vooralsnog zeer zeker niet behoren te doen. En zeker niet, zolang in het philologen-proces over Jacob van Maerlant nog niet het laatste woord is gezegd.
Want er blijft nog zeer veel onzekers; m.i. dient men de verschijning van de grote studie van pastoor Noterdaeme met inleiding van prof. dr. W.G. Hellinga af te wachten en de reacties die deze studie in geleerde kringen zal opwekken.
Een van de felste opponenten tegen de opvattingen van pastoor Noterdaeme is de Leuvense hoogleraar dr. J. van Mierlo, S.J., een even geleerd als geharnast tegenpleiter.
En al neemt men met mij aan, dat pastoor Noterdaeme volkomen gelijk heeft met zijn betoog, dat Jacob van Maerlant nimmer ‘coster’ (ongeveer gelijk aan kapelaan) in Maerlant-Den Briel is geweest, dan nog blijft er genoeg aanleiding over, om Jacob van Maerlant, in de oude residentie van de oudste Heren van Voorne (nabij de samenvloeiing van Mare, Suthmare(Goote) en Maas) - en dat was Den Briel-Maerlant - eerbiedig en dankbaar te blijven gedenken.
Men ruime dus niets op, maar wachte rustig het eindvonnis af!