Vijftig jaar dichtkunst
De hr Van Wijk Louw behandelde dan enkele typische vertegenwoordigers van de Afrikaanse dichtkunst. De eerste, die na de Anglo-Boeren-oorlog een poging deed om kunstvoller poëzie te schrijven, was Celliers. Het woord ging bij hem meer literair aandoen en hij gebruikte ook meer Nederlandse woorden.
Bij Leipolds werd de volkstaal aangewend met de ‘uiterste zeggingskracht’ van de boerewoorden. Beide dichters schreven in nationale zin, de eerste abstract betogend, de tweede ‘zonder theorie’, dichtend over het onmiddellijke leed van de oorlog.
Vijf en twintig jaar na de oorlog trad de dichter Visser op het voorplan. De grote beroering van de strijd was toen voorbij. In zijn ernstige verzen gebruikte Visser een geijkte redekunstige taal. Het was een sentimentele poëzie, die naar het kleinburgerlijke zweemde. De schrijvers van ongeveer 1934, (W.E.G. Louw, Van Wijk Louw en Eybers) schreven grotendeels uit verweer tegen de technische slordigheid, het alledaagse sentiment en de geijkte beeldspraak. Zij wensten een wijdser rythme, een fijner woordgebruik. Hun poëzie vertoonde de invloed van een ‘godsdienstige worsteling’ en ‘een borende intellectualiteit’ Zij wilden de Afrikaanse woordenschat uitbreiden, waardoor zij soms te literair werden en in ‘grote sentimenten’ vervielen, die niet verantwoord waren. Men klaagde wel eens, dat zij on-nationaal en on-Afrikaans waren, alhoewel zij hartstochtelijk belangstelling bleven tonen in het sociale leven.
In 1945 kwam een nieuw geslacht aan het woord. Opperman was de belangrijkste figuur. Men schreef een meer ‘puntige, weerbarstige’ taal, met bijna antimuzikale rhythmiek. Men had een voorliefde voor het moderne leven in de stad. Het romantisme stierf niet uit, het kreeg andere vormen. De ingewikkelde intellectuele vorm van het vers leidde soms tot prachtige resultaten, doch het over-intellectualisme maakte van vele gedichten ook raadsels. Als voorname dichters uit deze periode noemde spreker Van Heerden, Sheila Cussons en Watermeyer.
Op de vraag of er in Zuid-Afrika ook experimentele poëzie bestaat, antwoordde de heer Van Wijk Louw dat, als men wil, de hele Afrikaanse Poëzie een experiment is, een experiment n.l. met een nieuw instrument, dat tachtig jaar geleden onbekend was.
De moderne Afrikaanse dichtkunst is geen individuële poëzie. Zij gebruikt ‘boerewoorden’ uit het leven van elke dag en is minder literair-bewust en minder theoretisch dan de Europese. Zij blijft voor iedereen verstaanbaar.
Het bovenstaande is ontleend aan het verslag van de Inlichtingsattaché van de Ambassade van de Unie van Zuid-Afrika te Brussel.