zijns Vaders goed-Nederlandse naam heelt moeten prijs geven voor 'n vreemde, on-Nederlandse vertaling. Over dat wel en wee schrijven wij, hopen we, nog wel later, als we hier onze jaarvergadering zullen hebben gehouden en de lijnen voor de naaste toekomst zullen zijn uitgezet.
Neen, mijn onderwerp zal nu zijn in de geest van wat hierboven staat afgedrukt: Oorlog en Vrêe, hier in de U.S.A. als overal elders HET onderwerp van de dag.
Ach, dat heeft eigenlijk altijd in de menselijke gedachtensfeer geleefd, lees er de geschiedenisboeken maar eens op na. Al op de lagere school kregen wij het te horen en trachtten zelfs kinderdichters bij ons 'n krijgsmansstemming op te wekken, daar we blijkbaar - althans volgens hen - niet genoeg hadden aan vlieger, hoepel en knikkers.
Heije dichtte, Viotta toondichtte en zo zongen wij, aangewakkerd door onze krijgszuchtige onderwijzer:
Van mannen in oorlog, van mannen in vrêe,
Oud Holland, daar mocht je van spreken.
En riep je te land, of riep je ter zee,
Ze bleven niet in gebreke.
Dezelfde hand greep fiks genoeg
Het zwaard, de roerstok en de ploeg,
Tot heil van 't lieve vaderland,
Helaas, zonder dat wij het wisten, scheen er aan het hanteren van dat zwaard nog wel iets te ontbreken. Zo gaven wij ons zelf in een volgend couplet er niet zo zuinig van langs, want we zongen:
Wat suf je, jong Neerland, wat sluimer je dan!
Waarachtig, 't is zonde, 't is schande!
Net of je geen tien tellen meer kan,
Kom, sla Uw hand, en fiks genoeg
Om zwaard, om roerstok en om ploeg
Tot heil van 't lieve vaderland.
De roerstok, die ploeg, wel, daar ging het niet zozeer om. Nederland heeft bij mijn weten daarmee altijd wel handig en flink weten om te gaan. Maar het zwaard, tja, ziet U, daar voelden we minder voor, al wisten de dragers daarvan het heus wel te hanteren.
Ik heb hier speciaal het oog op onze onvolprezen schutterij in al haar krijgslust. U weet het ook nog, niet waar?
Wat hadden ze een lef, die mannetjesputters, die kerels van de bitter en 't plichtsbesef.
Maar ook bij ons, jongeren, was 't, wat vechtlust betrof, lang niet mis. 's Middags hadden we onszelf in onze school op het Utrechtse Domplein bovengenoemde opstopper gegeven en na schooltijd vochten we op hetzelfde plein, verkwikt en gesterkt door Heije en Viotta, achter het standbeeld van Jan van Nassau het uit tegen de ‘schumers’ (straatjongens) van achter Sint Pieter, waar die het gewaagd hadden te beweren, dat hun onderwijze knapper was dan de onze. De vlerken! En met onze boeken, aan 'n riem gebonden, maakten we een slinger, waarmee we de vijand te lijf gingen. Ik had, zoals ik me nu nog herinneren kan, daarbij heel veel steun van onze grote helden Jan van Schaffelaar, Piet Hein, De Ruyter, Van Speyk en derg., die in mijn stevig ingebonden jaartallenboekje in de slinger dapper met mij mee vochten.
Maar nu alle gekheid op een stokje: Nederland is Goddank, nooit een natie van vechtlustigen geweest, al wist het zich flink te verdedigen, als dat nodig was. Onze krijgsmacht was niet meer dan een veiligheidsmiddel, dienaar van ons volk.
Nu is de hele wereld in onderling-vijandige beroering. Internationaal is het mensdom verdeeld door Ijzeren Gordijnen, bamboedito's, brallende leuzen, beschuldigingen, bedreigingen over en weer. Daarbij: Wat lijkt dat arme zwaard van nog geen eeuw terug nietig tegenover die gerichte projectielen, die atoom- en waterstofbommen en andere betuigingen van mensenliefde, om het zo eens op z'n Zondags te noemen!
Hier in New-York ontmoeten de geestelingen van beide kanten elkaar in de Verenigde Naties (nadruk op ‘Verenigd’ alsieblieft!). Och, hoe hartelijk, hoe innig zelfs, is bij velen van hen - wij zonderen de ernstig willenden, de mannen van karakter hier nadrukkelijk uit - de onderlinge omgang! Hoe druk bezocht zijn hun recepties, speciaal die, waar de wodka vloeit en men met tranen in de ogen en 'n extra-warme handdruk op elkaars gezondheid klinkt.
Hoe worden in die kringen bepaalde voormannen opgehemeld! Het zijn dan toch ook zulke brave zielen! Asinus fricat asinum heet dat in 't Latijn. (De ene ezel hemelt de andere op.) Kranten en tijdschriften drukken hun beeltenissen af en wat ze zeggen wordt gelezen, ja gespeld.
Er zijn gelukkig ook anderen, niet alleen onder de groteren, de aanvoerders, maar ook in de grote massa, de ‘gewone’ mannen en vrouwen. En met een hunner 'n eenvoudige van geest, wil ik U laten kennismaken, voor ik eindig. Het is 'n oude man van diep in de tachtig, de vader van een or onzer vrienden. Zijn zoon kwam hem kort geleden uit Amerika opzoeken en bij het afscheid nemen kreeg hij van hem 'n klem aandenken mee, 'n door heen zelf geschreven gedichtje. ‘Lees dat,’ zei hij, ‘en denk er eens over na. Ze zijn daar bij jullie zo druk aan 't zwammen over oorlog en vrede, wellicht past het in die omgeving.’ Hier volgt het:
1.[regelnummer]
Een Koebeest en een Varken,
Bespraken eens de oorlog.
't Was wel de moeite waard!
Het Paard nam vlug de leiding
En zei heel trots en fier:
'k Een bij de krijg onmisbaar
2.[regelnummer]
Het Varken dat zei knorrend:
Mijn hammen en mijn worst,
Die geven ons de krachten
Om nu nog maar te zwijgen
Een oorlog zonder Varkens,
3.[regelnummer]
De Koe die sprak natuurlijk
Ben 'k ieder beest de baas!
Mijn lappen vet en biefstuk
Een land ontdaan van Koeien,
Daar vechten ze niet meer!
4.[regelnummer]
Maar de Ezel riep luid balkend:
'k Heb maling aan je bluf,
'k Daag jelui uit bij deze
Want waren er geen Ezels,
Er zou vast geen oorlog zijn.