En nu komen de ‘cottons’ uit Parijs, uit New-York, uit Londen, als de ‘prinsessen der mode’. Vooral die overgang van het doodgewone Nederlandse katoen op het verfijnde Engelse cotton, die doet het 'm! Onderweg eet u een biskwietje uit uw ‘holliday-pakket’ - de spelfout is voor rekening van V. & D. -, rookt een sigaret van ‘America's best tobacco's’ en verkwikt zich met een van de ‘Fruit Drinks’ van een Haagse firma; vruchtendranken zijn tenslotte zo ordinair.
Ik overdrijf, zegt u, zo dwaas doet men niet. Welnu, ik geef u de heilige verzekering, dat ik vrijwel al het bovenstaande binnen 14 dagen heb verzameld zonder ook maar de minste moeite. Ik wil ook nog wel wat Franse termen geven om niet al te eenzijdig te zijn. Een heus niet zo deftige zaak wil uw vrouw helpen aan een nieuwe ‘tailleur’ - schrik niet, het is geen kleermaker, maar een mantelpakje - met bijbehorende ‘grappige canotier van gros paille’. Desgewenst levert deze zaak een ‘à la tonneau gesneden mantel’ met de ‘originele Franse bouchon garnering en de feutre omslag op de ruime zakken’. Het publiek komt er misschien zonder woordenboek niet helemaal uit, maar voor zulke tekorten in de volksontwikkeling zijn de reclamechefs tenslotte niet verantwoordelijk. Dan moet er op school maar wat meer Engels en Frans worden gegeven en wat minder Nederlands.
Mijn oude leraar in het Nederlands heeft ons eens een herinnering uit zijn jeugd verteld, een gebeurtenis die nu een halve eeuw geleden moet zijn voorgevallen. Een banketbakker genoot toen de klandizie van de leerlingen van een H.B.S., die bij hem taartjes plachten te eten. Toen nu de man, mede daardoor, zijn pui kon vernieuwen, liet hij in plaats van het ouderwetse ‘Koek- en Banketbakker’ op zijn raam schilderen: ‘Cuisinier en pâtissier’. Want dat stond beter. Toen al! Maar de H.B.S.ers hielden hun Nederlands in ere en lieten de nieuwbakken pâtissier weten, dat hij hun geen taartjes meer zou verkopen, als dat Frans niet van zijn raam verdween. Na enkele weken gaf de man toe. Wij vonden het destijds een aardig verhaal en ik vind het nòg aardig. Maar denkt u niet, dat ik mijn leerlingen dezelfde gedragslijn aanprijs. Ik vrees, dat zij het langer dan mogelijk is zouden moeten stellen zonder ‘campshirt’, ‘sweater’, ‘sport-jackets’, ‘ankiets’ en wat dies meer zij.
Nu zal ik niet gaan schermen met grote woorden als taalbederf, ondermijning van het Nederlands, gevaren voor onze moedertaal en dergelijke. Ik weet heel goed, da we van oudsher, vooral op het gebied van de mode, vele woorden uit vreemde talen hebben ingevoerd, zonder dat het Nederlands eraan ten gronde is gegaan. Ook zie ik in dat het moeilijk is voor allerlei nieuwe stoffen en kledingstukken Nederlandse namen te bedenken, al is er het voorbeeld van een zaak die zich vaak aan Amerikaans te buiten gaat, maar de durf had zo'n jas met houtjes voor knopen en touwtjes voor knoopsgaten een ‘houtje-touwtje’ te noemen. Een kostelijk staaltje van volkshumor, dat nu in de modetaal wordt geduld. Wie weet met welke aardige woorden vindingrijke reclamemensen onze taal zouden kunnen verrijken. Maar dit is een uitzondering. Overigens begrijp ik niet, hoe die arme Engelsen en Amerikanen dat doen: die beschikken alleen maar over hun eigen taal om het publiek te imponeren, Me dunkt, dat onze fabrikanten, zakenlieden en reclamechefs wel een diep medelijden moeten hebben met hun zo armelijk toegeruste collega's aan de overkant: want, nietwaar, ‘oxblood’ klinkt hun precies eender in de ooren als ons het woord ‘ossebloed’ en ‘maroon’ als ‘kastanjebruin’. Wat een gebrek aan distinctie!
Maar al weet ik dus, dat ontlening onvermijdelijk en zelfs nuttig kan zijn en al ben ik geen tegenstander van het gebruik van vreemde woorden, zeker niet als dat met mate en weloverwogen geschiedt, toch aarzel ik niet de hier gesignaleerde overdrijving rondweg dwaas te noemen. De man die een advertentie in het Engels opstelt voor een Nederlandse krant voor Nederlands publiek maakt zich belachelijk. De K.L M., die in een Nederlandse stad een grote lichtreclame laat aanbrengen: ‘Fly K.L.M.’, wekt bij de vreemdeling eerder verwondering dan waardering, omdat een bedrijf dat door Nederlandse ondernemingszin en met Nederlands geld is groot geworden, dat de naam van Nederland in het buitenland hoog houdt, op deze wijze een volslagen gebrek aan achting toont voor de taal van eigen land en volk.
En hiermede raak ik toch een punt van algemene betekenis. Onze talenkennis brengt ons er toe, in eerste aanleg uit hoffelijkheid jegens de vreemdeling, met grote bereidwilligheid over te gaan tot briefwisseling en gesprek in de vreemde taal. Bekend is het, dat vele Nederlanders in België liever stuntelig Frans dan goed Nederlands spreken. Dat de Vlamingen, die voor de erkenning van het goede recht van hun taal nog steeds moeten strijden, dit voelen als een aanval in de rug, is volkomen begrijpelijk. Wij herinneren in dit verband nog even aan de briefwisseling in het Frans die onlangs tussen Belgische en Nederlandse ministeries is gevoerd en die, zoals u allen natuurlijk weet, aanleiding heeft gegeven tot vragen in de Belgische en de Nederlandse Kamer.
Minder bekend is het eveneens kenschetsende voorval, dat op een journalistenconferentie in Venetië een Nederlandse journalist een rede in het Frans hield, ondanks het feit dat het Nederlands ter conferentie als een der officieële talen was erkend, zodat de stukken ook in het Nederlands verschenen en van de redevoeringen Nederlandse vertalingen werden gegeven. Ook hier waren het weer de Vlamingen die het krachtigst voor de rechten van onze taal opkwamen. Deze dingen zijn ernstiger dan de verengelsing van de reclametaal.
Daarom zou enige meerdere fierheid op onze eigen taal in sommige kringen toch wel gewenst zijn; in de allereerste plaats natuurlijk op departementen en bij hen die, in welke kwaliteit dan ook, als vertegenwoordigers van Nederland in het buitenland optreden. Maar daarnaast toch ook in de zakenwereld, waar de overgrote bewondering voor alles wat Amerikaans is leidt tot schromelijke veronachtzaming van het eigene. Nogmaals, ik wil de betekenis van die dwaze aanstellerij niet overschatten; onze taal zal het heus wel overleven. De woorden echter die Coornhert in de 16de eeuw heeft geschreven en die ik reeds in een vroeger artikel eens heb aangehaald, hebben nog hun volle betekenis behouden: ‘Onze taal is niet zo arm, noch zo onvruchtbaar, of men kan er alles mee uitrichten wat andere talen gedaan hebben’. Het zou goed zijn, als ook de wereld van de mode dit eens in gedachten hield!
Het bovenstaande artikel, met toestemming uit het Correspondentieblad van hogere Rijksambtenaren overgenomen, bieden wij onze lezers gaarne aan.