bezetting. Hoewel die Spaanse oorlogen ons niet aangaan, slorpen zij het grootste deel van het nationaal inkomen op. Hiertegen komt het volksgemoed in opstand. De Staten-Generaal weigeren voor nog verdere credieten te stemmen en vragen de terugtrekking der vreemde troepen. Door de inquisitie, de belastingdruk, de economische crisis, de hongersnood dreigt een opstand uit te breken. De Spaanse troepen worden teruggetrokken (1561) maar de inquisitie duurt voort. Het Eedverbond der Edelen (1566) eist gewetensvrijheid en vraagt de landvoogdes om afschaffing van de plakkaten. In het Hotel Culemborg te Brussel wordt een banketgehoudern, waarop de edelen in grijze kleren verschijnen met bedelzak en drinknap, zoals de vagebonden en geuzen, en klinkt voor het eerst de kreet: ‘Vive les Gueux’. Ditzelfde jaar slaat de beeldstormerij los. Het is geen louter godsdienstig oproer, maar een reactie tegen de inquisitiegruwelen, een algemene beweging van ontevredenen teen een gehaat regime, ter verovering van de national onafhankelijkheid.
Fills II beveelt Alva de Spaanse regimenten uit Italië naar de Nederlanden over te brengen. Meer dan tienduizend keursoldaten komen erheen. Van Straelen, de burgemeester van Antwerpen, sterft op het schavot; de graven van Egmont en Hoorne worden te Brussel onthoofd in 1568, één jaar vóór Breughel's dood. Al wie kan, gaat in ballingschap. Oranje verzamelt een aanzienlijke legermacht ter bevrijding van de Nederlanden.
Het is een tijd van geestelijke omwenteling. Het is een tijd van oorlogsrumoer en wapengekletter. De legers bewegen van Oast naar West en van Noord naar Zuid over de Nederlanden, over Europa. De wereld is als in barensnood.
Het tijdsgebeuren wordt weerspiegeld in het werk van Breughel, waarvan wij de betekenis slechts in het licht der gebeurtenissen volledig kunnen begrijpen. Zijn tekening ‘Justitia’ is een encyclopedie van de heersende gruwelijke rechtspleging. Elders klaagt hij de economische ontreddering aan, waardoor duizenden havelozen langs alle wegen van de Nederlanden dolen.
Tweemaal schildert Breughel de ‘Toren van Babel’ als een aangrijpend symbool van de verwarring der geesten en de verspilling van zoveel menselijke energie; op een dezer werken staat het reusachtig bouwwerk naast een Nederlandse stad. Stukken als de ‘Dulle Griet’ of de ‘Triomf der Dood’ zijn fantastische vizioenen van verschrikking. De oorlog woedt te land en te water, het vuur gloort aan de kim, de schepen zinken of gaan in rookwolken op, de brandstapels doven niet uit in de Nederlanden. Met een profetische blik ziet Breughel de aarde als een uitgebrande planeet.
De ‘Kruisdraging van Christus’ is opgevat als een terechtstelling uit die tijd. Rode ruiters begeleiden de ter dood veroordeelden. Christus en de twee moordenaars zijn moeilijk zichtbaar, want ontelbare nieuwsgierigen verdringen zich random hen. Op het galgenveld staan honderden kijklustigen random de martelwielen.
Het schilderij ‘Luilekkerland’ is een felle hekeling van de standen, die hun plichten verzuimen. Breughel schildert het in 1567, het jaar dat de graven van Egmont en van Hoorne en burgemeester Van Straelen werden aangehouden. Met dit werk geeft hij uiting aan zijn ergemis ten overstaan van de lijdzaamheid zijner medeburgers, die de edelste hoofden van het verzet hulpeloos lieten ombrengen.
Wie nog mocht betwijfelen of het werk van Breughel het spiegelbeeld is van het tijdsgebeuren, verwijst Prof. Muls naar het ‘Liber Amicorum’ van Abraham Ortelius, dat in de Universiteit van Cambridge wordt bewaard. De beroemde aardrijkskundige wijdt hierin een bladzijde aan zijn vriend, de schilder, waaruit blijkt dat diens schilderijen een dubbele betekenis hebben: een uiterlijk-zichtbare en een, die slechts vour ingewijden duidelijk is.
Heel de kunst van Breughel berust op de Nederlandse overleveringen. Zijn ‘Spreekwoorden’, ‘Carnaval en Vasten’, ‘Kinderspelen’ kunnen slechts ten volle worden begrepen door mensen uit deze landen, waar zij in taal en zeden zijn blijven voortleven. In zijn landschappen, zijn ‘Boerenbruiloft’, ‘Boerendans’, ‘Nestenrovers’, dicht hij het epos van de Nederlandse boer. Breughel is de eerste Renaissance-mens, die de mythologie en het ceremoniële historiestuk prijsgeeft voor de schildering van levenstoestanden. Hij verlaat het Platonische met zijn opvattingen van volmaakte schoonheid en schildert geen ideale mensengestalten in harmonieuse samenstellingen, maar mensen zoals zij onder zijn ogen leven. Hij vertoont ons het volksleven door het tumult van de massa, die van links naar rechts beweegt. Zijn personages zijn leden van de naamloze schare, die de Nederlanden gaat bevrijden.
P.D.