Luit.-Adm. Helfrich spreekt te Brussel over de slag in de Java-zee
17 Februari hield Luitenant-Admiraal b.d. C.E.L. Helfrich, oud-opperbevelhebber van de Nederlandse zeestrijdkrachten, in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel een merkwaardige voordracht over het onderwerp: ‘Nieuwe aspecten van de slag in de Java-zee’.
Onder de aanwezigen bevonden zich de Nederlandse ambassadeur in de Belgische hoofdstad, talrijke leden van de Nederlandse kolonie en vooraanstaande figuren uit Nederlandse en Belgische zeevaartkringen. Bij de ingang van de zaal werd een erehaag gevormd door leerlingen van de Belgische Kweekschool voor de Marine.
De eminente spreker schetste in enkele rake trekken de toestand op het oorlogsfront in het Verre Oosten rood het einde van het jaar 1941 en wees daarbij op de verhouding der zeestrijdkrachten in de Oostindische wateren, waar de Japanners geleidelijk de bovenhand verkregen, vooral na de aanval op Pearl-Harbour, die hun toeliet meer schepen voor de strijd in het Zuiden beschikbaar te houden.
De opvattingen van Generaal Wavell die einde Januari 1942 het opperbevel voerde in de zogenaamde ABDA (Australian-British-Dutch Area) stemden op enkele detailpunten na, volkomen overeen met die van het Nederlandse commando: doorvechten, en bij elke gunstige gelegenheid de vijand aanvallen.
Men heeft vaak, aldus spreker, de vraag horen stellen of het wel te verantwoorden was de strijd met een sterkere en beter bewapende vijand aan te gaan.
Ofschoon het bijna een onmogelijke taak mocht heten, moest deze aanval op de Japanse vloot toch worden ondernomen omdat het ten slotte ging om de herovering van Indonesië, het fundament waarmede Nederland stood of viel en omdat het vertrouwen van Indonesië in de Nederlandse slagvaardigheid niet beschaamd mocht worden. Ten slotte was het voor de geallieerde landen van overwegend belang, de Japanse overheersing, overal waar dit kon, te dwarsbomen en, zo mogelijk, te breken.
Nadat het opperbevel van geeneral Wavell over de strijdkrachten in de ABDA op 25 Februari 1942 was opgeheven, greep twee dagen later de beruchte slag in de Javazee plaats.
Uit later gepubliceerde documenten is gebleken dat het overwicht van de Japanners in deze strijd niet zo sterk is geweest als aanvankelijk werd vermoed. Zij gingen het gevecht aan met twee zware, echter goed bewapende, en twee lichte kruisers, benevens 14 torpedojagers, terwijl men aan geallieerde zijde over twee zware, drie lichte kruisers en negen torpedojagers beschikte.
Er bestond dus wel een zekere kans het Japanse eskader ernstige verliezen toe te brengen, vooral nu het is komen vast te staan, dat geen luchtstrijdkrachten ter bescherming van de vloot gereed werden gehouden, iets waarvoor de geallieerden, die zelf niet over de nodige vliegtuigen beschikten, steeds beducht waren geweest.
De zeeslag duurde van 16 u. 15 tot 23 u. 30 en het dient gezegd, aldus Luitenant-Admiraal Helfrich, dat het geluk van het begin af niet aan ooze zijde was.
Na wisselende kansen op succes, werd de ‘Exeter’ te 17 u 06 door een voltreffer practisch buiten gevecht gesteld, waardoor het geschut in een ongunstige verhouding tegenover dit van de Japanners kwam te staan, hetgeen beslissend was voor de slag. Nadat de ‘Kortenaer’ zwaar was beschadigd en de beide kruisers ‘De Ruyter’ en ‘Java’ door een torpedo waren getroffen, moest de strijd voor goed worden opgegeven.
De ‘nieuwe aspecten’ van deze beslissende ontmoeting tussen Japan en de geallieerde zeestrijdkrachten vatte de gewezen Ne-