bespoedigde het geval, terwijl het Noorden zijn Gouden Eeuw, die ook die van degeneeskunde is geweest, beleefde.
Toch zijn in het Zuiden nog enkele namen te noemen, die ofschoon minder bekend, niet geheel over het hoofd mogen wordengezien, o.a. Filips Verheyen, afkomstig uit Verrebroek, die als professor te Leuven een zekere faam verwierf.
Over van Helmont, eveneens uit Brussel, zou weliswaar als geneesheer één en ander gezegd kunnen worden, doch hij is veel meer een natuur- en scheikundige geweest, bekend door zijn theorie over de gassen. Het was een vermogend en onafhankelijk man, met een vrij moeilijk karakter, die het herhaaldelijk met zijn professoren aan de Leuvense Universiteit aan de stok kreeg. Ook hij werd door de Inquisitie vervolgd. al heeft dit voor hem geen rampspoedige wending genomen.
Ook bij de figuur van Jan Palfijn, geboren te Kortrijk in 1650, moet even worden stil gehouden. Hij was een ondernemende en kittelorige baas, die over alle moeilijke toestanden heen wist te komen, en niet gemakkelijk uit het zadel te lichten was, het volmaakte type van de autodidact. Op 50-jarige leeftijd liet hij zijn eerste werk verschijnen, namelijk de Osteologie of Beschrijving der Beenderen van het Menselijk Lichaam. Palfijn's grote verdienste isgeweest de ontleedkunde ten dienste te hebben gesteld van de chirurgen, en de heelkunde tot academisch vak te hebben verheven. Zijn werken beleefden meer dan dertig uitgaven in alle gekende talen. Dat hij de verlostang zou hebben uitgevonden, wordt soms betwist. Weliswaar was dit instrument, reeds ten tijde van Palfijn, in Engeland gekend, doch de nieuwe uitvinding werd er geheim gehouden, en het was in ieder geval de Kortrijkse geneesheer die voor het eerst op een vergadering van de ‘Académie des Sciences’ te Parijs de gebruikswijze van de nieuwe verlostang demonstreerde.
In de XVIIde en XVIIIde eeuw verviel men aan de Zuid-Nederlandse universiteiten in dorre, academische discussies, die de geneeskundige wetenschap practisch niet vooruit hebben geholpen. In 1742 richtte de landvoogdes Maria-Theresia haar ‘Academia Theresiana’ op, waaruit later de Koninklijke Academie voor Geneeskunde is ontstaan. Aanvankelijk bedoeld als een centrum voor beneeskundige navorsing, is zij in de loop der jaren een eerbiedwaardige officiële instelling geworden, ter bekroning van artsen en medici die een lane en vruchtbare loopbaan achter zich hebben.
Tijdens de Franse overheersing kwam de samenwerking met toenmalige grote Franse geleerden vanzelfsprekend aan de orde, en daardoor kende degeneeskunde in Zuid-Nederland andermaal een kortstondige opflikkering. De vereniging met het Noorden, van 1815 tot 1830, gaf vooral gelegenheid tot het bestuderen van het werk vangrote Nederlandse geneesheren, o.a. Antoon van Leeuwenhoek (1632-1723), die lang vóór Pasteur bepaalde microben ontdekte, de rol der bloedlichaampjes bestudeerde en met de ‘Royal Society of Great-Britain’ een belangrijke briefwisseling onderhield.
Dr Elaut verklaarde vervolgens waarom hij de tijdspanne van drie eeuwen met het jaartal 1843 had willen afsluiten. In dat jaar overleed te Gent een chirurg met name Kluyskens, die te Aalst was geboren. Hij had, met dezelfde ijver, onder niet minder dan vijf regimes gewerkt, was eerst arts geweest bij de Oostenrijkers, daarna lid van de Ecole Départementale de Médecine, diende onder Napoleon, die hij bij de geboorte van de Koning van Rome persoonlijk gelukwenste, speelde bij de Engelse inval chirurg in een Engelse voorpost en bevond zich onder de geallieerde legers te Waterloo, waarna hij, onder het Nederlandse bewind, aan de zijde van de Orangisten stond. Op aandringen van Kluyskens werd Gene door Koning Willem I, boven Brussel of Antwerpen, tot zetel van één der nieuw op te richten universiteiten verkozen. Hij was de eerste professor in de chirurgie, en wist deze tot een waardig universitair vak te maken.
De voordrachtgever had het met zijn vlotte, geïmproviseerde uiteenzetting hierbij willen laten. Alvorens te eindigen meende hij echter nog even de aandacht te moeten vestigen op de Limburgse doctor Louis Willems, afkomstig uit Hasselt, die de vaccinatie van het vee teen besmettelijke ziekten in ons land invoerde en alléén reeds uit dien hoofde een eervolle vermelding verdient.
De secretaris van afdeling Brussel dankte Dr L. Elaut voor de talrijke wetenswaardige bijzonderheden die hij in de loop van zijn betoog aan het licht bracht en sprak de hoop uit, dat dit leerrijk overzicht de toehoorders ervan had mogen overtuigen dat de geneeskunde, als uiting van de menselijke geest, in de beschavingsgeschiedenis van het Nederlandse volk, waartoe ook de Vlamingen behoren, een rol van groter betekenis heeft gespeeld dan doorgaans wordt vermoed.
M.v.G.