NIEUWE TONGE. Alleen het water beweegt!
weldra in kelders en woonvertrekken een onrustwekkend peil. Te Oostende en elders moesten, in het holle van de nacht, duizenden personen hun woningen ontruimen of naar de bovenverdiepingen vluchten om aan de verdrinkingsdood te ontkomen. Vooral het centrum van de stad en de visserswijk werden zwaar gehavend. In de omgeving van Nieuwpoort, Heist en Knokke werden uitgestrekte gebieden overstroomd. In verscheidene badplaatsen bleef er van de mooie strandboulevards niet veel meer over dan een vormeloze opeenstapeling van losgerukte stenen, klei en grint.
Ook in het binnenland heeft het noodweer lelijk huis gehouden. Te Antwerpen trad de Schelde buiten haar oevers. De Kruisschans en de dokken boden niet langer een veilige beschutting voor de schepen, waarvan sommige, met losgerukte trossen door de woeste golven werden opgetild en neergesmakt en ten slotte kapseisden. De Antwerpse polderdorpen Ekeren, Stabroek, Berendrecht en Zandvliet, geheel of gedeeltelijk door het water ingesloten, boden een troosteloze aanblik.
Het zwaar beproefde Lillo was, op een gegeven ogenblik, niet meer over land te bereiken. Hier en in het aan de overkant van de stroom gelegen gebied heeft de massale toevoer van zoutwater elke teelt van landbouwgewassen voor lange tijd onmogelijk gemaakt.
Dijkbreuken hebben zich eveneens voorgedaan langs de boorden van de Rupel, de Dijle en de Nete. In de omgeving van Mechelen zijn de lager gelegen gronden over grote afstanden overspoeld en moesten enkele alleenstaande hoeven ontruimd worden. De streek tussen Schelde en Rupel, ook wel Klein-Brabant genoemd, had zwaar van het noodweer te lijden. Te Vlassenbroek en Baasrode (bij Dendermonde), waar talrijke landerijen geheel verwoest werden, is de toestand uiterst zorgwekkend. Honderden stuks vee werden door het razende watergeweld meegesleurd en verdronken.
Hamme, Elverzele en Waastmunster, in Oost-Vlaanderen, konden, na het doorbreken van de Durmedijken, niet langer droog worden gehouden en ook hier strekte zich weldra een onafzienbare watervlakte uit.
Op talrijke plaatsen in het land werd het trein- en tramverkeer door de overstromingsramp ernstig belemmerd en zelfs geheel onderbroken.
Op het ogenblik waarop wij dit schrijven is de omvang der catastrophe, ook in Vlaanderen, bij verre nog niet te overzien. Volgens de tot dusver beschikbare gegevens zouden 14 personen om het leven zijn gekomen en 3 vermisten worden geteld. De aangerichte stoffelijke schade zal, naar een uiterst voorzichtige raming, minstens één milliard Belgische franken bedragen.
Dank zij de spoedige hulpverlening en de grenzeloze toewijding van al degenen die bij het reddingswerk betrokken waren (éénheden van het leger en van de zeemacht, rijkswacht, politie, gemeentediensten en particulieren) werd wellicht het ergste voorkomen en konden de gevolgen van het onheil, voor zover dit menselijkerwijze mogelijk is geweest, aanzienlijk verzacht worden.
Giften in geld en natura, ook in niet geringe mate uit Nederland afkomstig, brachten steun en opbeuring in talrijke zwaar beproefde gezinnen, terwij1 men hier, evenals in het Noorden, onmiddellijk met man en macht aan het werk is gegaan om de bressen te dichten, de wegen te herstellen en het verdronken land aan de vernielende natuurelementen te ontworstelen.
Uit de ontzettende ramp die op één nacht gelijktijdig, al is het niet even zwaar, onze beide landen heeft getroffen, blijkt ééns te meer hoe Nederland en België, reeds gezien hun geografische ligging, op elkaar aangewezen zijn en hoe nauw zij met elkaar verbonden zullen moeten blijven om in goede verstandhouding gemeenschappelijke gevaren te bezweren, die hen niet alleen op cultureel of economisch gebied, doch ook op het materiéle en zuiver menselijke plan, te allen tijde kunnen bedreigen.
Laten wij ten minste deze les uit de bange Sint-Ignatiusnacht niet vergeten!
M.v.G.