** Arnhems kerk, 'n teken
Wij zijn als Nederlanders een aardig slag mensen. We hebben voor alles, wat Nederlands is, veel waardering en maken ons nog al eens schuldig aan een overdreven verheerlijking van het nationale. Daarin zijn we zelfs wel eens een beetje naïef. Of wilt ge kinderlijk en misschien zelfs wat pietepeuterig-klein.
Wij houden van Nederland, van zijn geschiedenis, van zijn cultuur en we gaan ons daarin vaak te buiten aan woorden. Die kosten ook niets. Dat is zo'n beetje liefde-om-een-hoekje. Maar probeer niet om ons tot een daad te brengen; dan stuit ge op bezwaren, talloze bezwaren. En in het vinden van bezwaren zijn we onovertroffen. Beproef ook niet om wat geld los te krijgen voor een echt-nationale zaak, want dan is het er niet. Dat geld hebben we nodig voor het eigen dierbare leven. We tafelen goed; we kleden ons overdreven; we wonen in huizen, die vaak op musea lijken, zo opgepropt met allerlei nuttige, maar nog meer nutteloze dingen. We koesteren ons zo heel genoeglijk in het eigen fluwelig bestaan. Maar geven voor echt-nationale dingen, ho maar!
* * *
Natuurlijk lukt het wel eens de massa in beweging te brengen. We denken dan natuurlijk aan de zeer geslaagde poging om giften te krijgen voor de kankerbestrijding.
En toch, - de organisatoren van die beweging waren scherpziende massa-psychologen. Toen de beweging er was, moest ieder meedoen. Van ophouden was geen sprake. Hier was vaak een stomme navolging, die met de echte geest van geven weinig van doen had. Het ‘spel’ element was ingeschakeld. En als dat aanwezig is, dan lukt een actie in Nederland. Vanzelf. Van huis uit zijn we verwoede spelers. In meer dan één zin.
Alleen - praat er niet van, dat het allemaal ‘echt’ zou zijn. Want dat is het niet. Doodeenvoudig niet.
Het heeft met de echte geesteshouding van het offer, dat in alle geven zit, moet zitten, weinig te maken. Daar weet het A.N.V. van mee te praten.
Hoeveel arbeid, belangrijke arbeid voor ons nationaal bestaan en ons aanzien in de wereld moeten we niet achterwege laten, heel gewoon, omdat we geen geld hebben. Ploeter maar, als de gemeenschap je onthoudt, wat nodig is. Critiek, die wordt geleverd. En dan meestal door hen, die geen vinger uitsteken naar het werk en die hun beurs gesloten houden. Ons volk is zo uitbundig in woorden; maar het valt dood op een dubbeltje. Uitzonderingen daargelaten.
* * *
Daar hebben we dan nu de Kerk van Arnhem en haar toren.
Ieder kent haar geschiedenis. Hoeveel eeuwen zijn over haar heengegaan? Hoeveel stormen heeft ze getrotseerd? Maar de laatste is haar, als zoveel historische gebouwen, noodlottig geworden. De moderne oorlog kent geen mededogen. Kent alleen vernietiging. En zo verdween het fraaie bouwwerk met z'n toren, dat het stadsbeeld beheerste en welks mooie silhouet zich zo scherp aftekende tegen de Gelderse luchten en dat steeds de bewondering afdwong van ieder, die, van welke kant ook, Gelders hoofdstad naderde.
Het besluit om deze kerk te bouwen werd genomen in het kerkelijk jubeljaar 1450. In 1452 - juist 500 jaar geleden - werd de eerste steen gelegd en kort na 1560 kwam het koor gereed.
Vijf eeuwen zijn voorbijgegaan. Hoeveel gebeden zijn er in opgestegen; hoeveel strijd is er gestreden aan de voet van haar toren? Hoeveel branden hebben getracht kerk en toren te vernietigen? Hier is de geschiedenis van eeuwen vastgelegd in steen.
Hier hadden we de graftombe van Karel van Gelre, de rusteloze, die de middeleeuwen niet vaarwel kon zeggen, wijl hij de nieuwe geschiedenis niet begreep. Hier was, in de sierlijke Renaissance-stijl, de epitaaf voor Joost Sasbout, de kanselier van Gelderland. Hier