Nederl. Antillen
Hebben wij het Nederlands verleerd?
Overgenomen uit ‘Beurs- en Nieuwsberichten’, Algemeen en onafhankelijk dagblad voor de Nederlandse Antillen, 14 Jan. '52.
Deze vraag, naar aanleiding van het feit dat het mij - na 14 maanden geen Nederlands te hebben gesproken of praktisch niet te hebben gehoord onmiddellijk was opgevallen bij mijn terugkomst op Curaçao, dat er een neiging schijnt te bestaan om een soort van verengelst Nederlands te, spreken. Dit vooral onder Hollanders, Europese Nederlanders dus, die wel beter dienen te weten.
De zaak stuitte mij tegen de borst en ik meende, zonder mij nochtans als de juiste man daartoe te willen beschouwen, dit punt in het openbaar te moeten aanroeren. Immers, veelal beseffen wij niet of maar ten dele wat wij doen; in ons gehaast modern bestaan gaan wij over of langs de dingen heen, totdat iemand ons op het een en ander wijst.
Iedereen schijnt te hebben vergeten, hoe de meest eenvoudige dingen in het Nederlands heten. Men kent geen buigtang meer, of een doodgewone ijskast, of de post, of een vliegtuig of een toegangsbewijs - noem maar op - maar heeft het altijd over een ‘plier’, een ‘refrigerator’, ‘mail’, de ‘plane’ en een ‘ticket’.
Een zaak wordt tegenwoordig niet meer gedreven, zoals het in goed Nederlands betaamt, maar doodleuk ‘gerund’, een karwei (d.i. een ‘job’) niet opgeknapt, maar eventjes ‘gefixed’.
Wij weten niet meer onze verontschuldigingen aan te bieden in fatsoenlijk Nederlands, maar moeten beslist ‘Sorry’ prevelen. Het woord begrotingsrecht, overigens beschaafd Nederlands genoeg, schijnt verboden. Onze Statenleden - ambtenaren en journalisten buiten beschouwing gelaten - hebben het over ‘budgetrecht’ van de Staten alsof dit een heel ander recht zou behelzen.
Ik wil mij niet vleien met de hoop, dat deze opmerkingen het getij van de verengelsing van de Nederlandse taal, deze idiote zucht naar onnodig anglicisme, zal doen keren, maar hoop, dat van de zijde van de redactie van dit blad niet zal worden nagelaten, de nadruk te leggen op de belangrijkheid van deze zaak.
Men heeft wel eens beweerd, dat ik afkerig sta tegenover de Nederlandse taal, althans dat ik haar een niet zo goed hart toedraag als het Spaans. Afkerig er tegenover staan, doe ik in geen geval, getuige het feit dat ik haar zuiver wil houden, ondanks mijn - ik erken het - grote voorliefde voor het Spaans en Engels.
Zuiver houden is misschien een te groot woord hiervoor, maar wat ik hiermede wil zeggen is, dat ik gaarne zou willen zien, dat wanneer wij Nederlands spreken, wij inderdaad ook Nederlands dienen te spreken, zowel voor wat woordkeuze, zinsbouw als taaleigen betreft en er geen koeterwaals of hutspot van moeten maken om ons interessant voor te doen.
Mij dunkt, dat de beste propaganda voor de Nederlandse taal en zijn reden van bestaan als cultuurtaal niet is het beschuldigen van anderen, dat zij voorliefde (schijnen) te hebben voor een andere (vreemde) taal, maar dat de Nederlandse zaak gediend wordt, door erop toe te zien, dat een zuiver gebruik wordt gemaakt van het Nederlands in de dagelijkse omgang.
Luis H. Daal