alleen in Frans-Vlaanderen, maar ook in de sedert 1714 van Spaanse tot Oostenrijkse geworden Zuidelijke Nederlanden, kwamen velen in het geweer voor het bedreigde Vlaams. In 1780 schreef de Mechelaar Willem Verhoeven de ‘Oordeelkundige verhandeling op de noodzakelijkheid van het behoud der Nederduitse tale’ en in 1788 verscheen de ‘Verhandeling op d'onacht der moederlyke tael in de Nederlanden’ van advocaat Verlooy. Een verdere ontwikkeling van een Vlaamse beweging werd echter door de politieke gebeurtenissen onmogelijk gemaakt. In 1792 vielen de Fransen de Zuidelijke Nederlanden binnen en, al werden zij in 1793 verdreven, zij kwamen in 1794 opnieuw en thans bleven de Zuidelijke Nederlanden tot 1814 bij Frankrijk.
Het was het doel van de Franse regering de Zuidelijke Nederlanden in zo kort mogelijke tijd zo volledig mogelijk te verfransen. Wel was er verzet tegen de verfransingspolitiek en riep bijv. in 1798 het geneeskundig genootschap te Antwerpen op tot handhaving en gebruik van de volkstaal; de vele jaren Frans bestuur, die nog volgden, dreigden het Vlaams echter volkomen te doen verdwijnen
Toen Willem I in 1815 Koning werd van Noord en Zuid beschouwde hij het dan ook als een van zijn voornaamste plichten het Nederlands in de Zuidelijke Nederlanden zoveel mogelijk te bevorderen; het gevolg van het vijftienjarig samengaan van Noord en Zuid werd inderdaad, dat het Nederlands bewustzijn in de Vlaamse provincies weer ontwaakte.
De Belgische opstand bracht echter opnieuw scheiding. Het frans werd de enige officiële bestuurstaal van de Belgische regering. Het Vlaams werd opnieuw achtergesteld en België dreigde zelfs een deel van Frankrijk te worden. Maar toen ontstond de Vlaamse Beweging, die voort ging bouwen op het werk van Verlooy en anderen.
Terecht wordt in het bovengenoemde boek allereerst een eresaluut gebracht aan Jan Frans Willems, de vader van de Vlaamse Beweging; deze zag in, dat nauwe samenwerking van Vlamingen en Noord-Nederlanders noodzakelijk was: ‘Wij zijn immers allen samen Nederlanders’.
Prudens van Duyse gaf in 1840 uitdrukkelijk te kennen, dat hij niet alleen schreef voor België, maar ook ‘voor dat Vaderland, 't welk aenschouwd als gemeenebest der Nederduitsche letterkunde, een en onverdeelbaar is.... ter algemeene verbroedering van het zedelyke rijk der Nederlanden’. In 1849 begonnen de Nederlandse congressen met als doel: ‘Het behoud van den Nederlandschen stam; het thans gespleten Nederland voor wederzijdsch vergaan te behoeden... het behoud van den gemeenschappelijken volkszin en van de gemeenschappelijke volkstael.’
De ontevredenheid over de achteruitzetting van het Vlaams kwam in Antwerpen duidelijk tot uiting in 1856 tijdens het 25-jarig jubileum van Leopold I: ‘Sinds vijfentwintig jaar heeft de regeering alles aangewend om, onder den steeds groeyenden franschen invloed, dat eenige te versmooren wat u nog als Nederlander overbleef: uwe taal - het vaderland der ziel’.
Tot slot behandelt de schrijver ook de laatste tijd en doet een eerlijke poging om ook de jongste geschiedenis zo objectief mogelijk weer te geven.