Uit de Afdelingen
Utrecht e.o.
Op Dinsdag 24 April 1951 heeft de afdeling een bijeenkomst gehouden tot herdenking van de geboortedag van Prins Willem I. Daarin behandelde de heer Dr P.H. Ritter Jr uit Utrecht de vraag: Leeft de geest van de eerste Oranje nog in het huidige Nederland?
Zijn betoog ontwikkelde spreker aan de hand van wat hij noemde de drie wezenskenmerken van Oranje's leven: geloof en vertrouwen in de toekomst, besef van en streven naar nationale eenheid, en verdraagzaamheid.
Deze drie zuilen moeten ook die van het huidige Nederland zijn, vooral nu, omdat wij thans voor een tweesprong staan: ondergang of wedergeboorte. Voor ondergang voelen wij nog niet, daarom moet het Nederlandse volk zich bezinnen op en werken voor de wedergeboorte, zoals de Prins heeft gestreden voor de geboorte van de zelfstandige Nederlander. De omstandigheden waren hem niet gunstig, doch hij hield moedig vol, ook al scheen de kans van slagen vaak gering, vertrouwend op de Potentaat der Potentaten. Ook wij moeten aldus handelen, al zijn wij sterk in de neergang. Door het verlies van Nederlands-Indië - hetwelk de volkeren van dit gebied en ons volk ernstige nadelen heeft gebracht - en het gemis van een gezond achterland zijn wij geworden 'n moestuintje aan de Noordzee. Ons nationaal wezen heeft een deuk gekregen, waartoe heeft bygedragen het gemis van een gezond nationaal besef. Desondanks toont ons volk levenskracht, al is dit alleen voor ons eigen voortbestaan niet voldoende. Evenwel hebben wij, zegt spreker, vroegei eveneens zware tijden doorleefd, zo omstreeks 1672 en rond 1800. Ook toen zijn wij de moeilijkheden te boven gekomen en spreker meent, dat dit in deze tijd eveneens het geval zal blijken te zijn, omdat ons volk als geheel op Oranje's eerste grondzuil rust.
De tweede, n.l. het streven naar nationale eenheid, eist van ons volk thans, evenals van de Prins toen, naast een goed vertrouwen een krachtige wil tot slagen. Vond de Prins de gewestelijke en stedelijke privilegiën tegen zich, tegenwoordig heeft men te kampen met gespletenheid in eigen huis en een internationalisme, waaraan men een gezond nationalisme zou willen offeren. Die gespletenheid is een hoon voor het strijden en lijden van de verzetsmensen tijdens de bezetting, die zich bezield voelden door de eenheidsgedachte. Dat internationalisme kan slechts bestaan bij een gezond nationalisme van ieder, dus ook van ons volk, dat zich allengs meer bewust moet worden van zijn eigen waarde en zijn eigen cultuur, Hieraan ontbreekt jammer genoeg nog veel te veel. Zelfs regering- en leidende kringen houden in internationaal verband de eigenheid van volk en taal niet hoog, publiek en krant gebruiken een taal, welke door Engels is vergiftigd. Dit moet anders worden, willen wij ons nationaal besef herkrijgen mede in het belang van een nauw aaneengesloten Europa. Want daarin kan een nationaal besef van ieder volk niet worden gemist, wil Europa zichzelf blijven. Ook in dat Europa zal Nederland volgens spreker een eigen taak hebben, t.w. die van handelsbemiddelaar en cultuurdrager. In dit verband kan t.a.v. de eerste taak niet hoog genoeg worden aangeslagen hetgeen Prins Bernhard ook thans weer in Zuid-Amerika verricht, terwijl met betrekking tot de tweede taak innige verbondenheid met Vlaanderen - dat, jammer genoeg voor de Nederlanden, in 1830 van ons land werd gescheiden - nodig is, omdat ook geschiedkundig, Vlaanderen niet zonder Nederland en Nederland niet zonder Vlaanderen te denken is. Deze verbondenheid behoeft niet staatkundig te zijn, maar moet cultureel wezen.
Wat de derde zuil, de verdraagzaamheid aangaat, deze dient, zoals de Prins dit beoogde, nauwlettend te worden betracht. Daarom moet Nederland niet een Katholieke, noch een Protestantse, noch een ongelovige staat zijn, maar een verdraagzame staat, waarin een ieder binnen de perken der wet zijn geloof en mening kan belijden. Tot nu brengen wij de verdraagzaamheid in praktijk en 's Prinsen geest werkt dus door.
Bij het Nederlandse volk is nog geloof, ook wel eenheidsbesef en er heerst nog verdraagzaamheid. Corruptie en bederf ten spijt, kan dan ook worden gezegd, dat ons volk in de kern nog gezond is, zodat de toekomst met vertrouwen kan worden tegemoet gegaan, ook voor hen, die noodgedwongen uit ons land verhuizen om elders een bestaan te vinden. Daar dienen zij Nederlandse kernen te vormen en de band met het moederland aan te houden. Hiervoor moet de regering de nodige hulp en steun verlenen, terwijl ook het A.N.V. hier een taak heeft.
Indien Nederland aan de drie wezenskenmerken - zuilen - van De Zwijger vasthoudt, behoeft aan zijn toekomst niet te worden gewanhoopt, aldus besloot de spreker zijn boeiende rede, welke met grote aandacht werd gevolgd en aanleiding gaf tot een belangrijke gedachtenwisseling.
Het dameskoor van mevrouw Aleid Feith-Goetsch uit Utrecht luisterde de avond op met het zingen van ‘Helpt U zelf’, ‘Hoe loopet volc dus oneerrig’, beide uit Valerius' gedenkclanc, ‘Harpzang’ van Bonset en ‘Ruim baan’ van Cath. van Rennes.
Zowel de spreker als het koor viel een langdurig en hartelijk handgeklap ten deel.
Met het gemeenschappelijk zingen van het eerste en het zesde vers van het Wilhelmus werd de bijeenkomst besloten.